U mensen moet geloven dat u mijn wezen voor eeuwig niet zult kunnen doorgronden. Wat Ik in mijn diepste zelf ben, is u niet begrijpelijk te maken, want uw denken is nog begrensd en dus kunt u het onbegrensde niet vatten. Onbegrensd echter is de Geest voor wie u uzelf het begrip God schiep. Wat deze Geest weer in zichzelf is dat is u niet duidelijk te maken omdat Hij geen vorm heeft en u zich alles wat bestaat steeds alleen maar als vorm voorstelt, vooral dan als het wezenlijk is, dus een wil met denkkracht bezit. Ik als Oergeest ben echter wel bestaand, maar onder geen enkele vorm voor te stellen. Ik ben een kracht, die onbegrensd is en onbegrensd werkt. En deze kracht vervult het ganse heelal, ze vervult elke materiële en geestelijke schepping en ze werkt altijd en eeuwig in wettelijke ordening. Want een denkende wil bestuurt deze geestelijke kracht weloverwogen in liefde en wijsheid. Deze "denkende wil" geeft u het recht dat u zich een Wezen voorstelt, alleen u mag dit Wezen geen vorm geven, maar u moet zich alles wat zichtbaar is en ook alle geestelijke scheppingen voorstellen, vervuld van de kracht van mijn liefde - van mijn geest - met wie u zich ook verbinden kan door uw gedachten, omdat Ik zelf een denkend Wezen ben.
Mijn wezen, mijn geest, mijn liefde, mijn kracht - dit alles komt op hetzelfde neer. De alles vervullende kracht is God, de liefde op zichzelf beschouwd is God, de geest is God. En toch is deze God een Wezen, want een denkende wil bepaalt hoe de liefde, de kracht, de geest zich uit, hij leidt al mijn besturen en werken. En of nu ook de kracht van de liefde zich in talloze vonkjes verspreidt, ieder vonkje is weer hetzelfde als Ik zelf ben: een geest in dezelfde hoedanigheid als Ik, alleen in de allerkleinste verkleining. En nochtans geweldig, want hij is wederom zelf drager van de eeuwige Godheid, omdat hij anders niet zou kunnen bestaan als hij niet met de kracht van mijn liefde zou zijn doorstroomd. En zo kan de mens zich Mij zelf voorstellen als aan hem gelijk, omdat u allen evenbeelden bent van Mij. Maar toch bent u beperkte wezens. U bent slechts een deel van Mij dat zolang als beperkt beschouwd moet worden als u nog onvolmaakt bent. Wordt u weer volkomen zoals u het was in het allereerste begin, dan vindt ook weer de samensmelting met Mij plaats. En dan zult u zich ook eerder een begrip kunnen vormen van de Godheid, ofschoon Ik voor u in mijn diepste wezen ondoorgrondelijk ben en blijven zal. Maar dan legt u ook geen beperkte maatstaven meer aan zoals u het als mens doet en waardoor uw denken ook vaak verkeerd is.
Ik ben een Geest, dat wil zeggen: een voor uw menselijke zintuigen niet waarneembaar Wezen, dat echter toch bestaat - en daarom een Wezen is, omdat u in alles wat Ik liet ontstaan een zin en een bestemming kunt zien, dus hieruit een denkende en willende Macht kunt concluderen. En daarom moet u zich ook verbinden met deze Macht, die door u niet ontkend kan worden. Want deze verbinding, de vereniging, laat u pas inzien dat u in uw oorspronkelijke substantie hetzelfde bent. Wanneer deze Macht u dus aanspreekt, dan spreekt ze niet uw uiterlijk omhulsel, uw lichaam aan, maar datgene wat zich in dat omhulsel bevindt, wat u als goddelijk evenbeeld kenmerkt: uw geest, die u door Mij ter beschikking werd gesteld en deel is van Mij, die u eens afwees, die echter weer als nietig vonkje in u werd gelegd ten behoeve van uw bestaan als mens. Of met andere woorden: Ik spreek tot het eeuwig onvergankelijke in u, Ik spreek tot wat aan Mij zelf toebehoort, wat echter nu als vonkjes door Mij uitgestraald, zich in uw menselijk lichaam bevindt. En dat is weer een bewijs dat Ik zelf Mij in u, mijn schepselen wilde terugvinden, en u daarom ook onafscheidelijk met Mij blijft verbonden, omdat mijn geest ondeelbaar is - omdat de kracht van mijn liefde u het bestaan verzekert, omdat u voor eeuwig niet kunt vergaan, want u bent door Mij uitgestraalde kracht die volgens wet van eeuwigheid ook weer terugkeren moet tot de Bron van kracht.
Pas in een toestand van volmaaktheid begrijpt u dit alles. U zult dan niet meer eng begrensd denken en u zult dan ook weten dat Ik een Wezen ben aan wie dan al uw liefde toebehoort. U zult dan ook weten dat Ik zelf de liefde ben en u zult dan begrijpen waarom u als mens niet in staat was dit alles te bevatten. Want zolang Ik zelf - mijn geest en mijn liefde - niet geheel bezit van u kan nemen, omdat u nog niet volmaakt bent, zolang kan Ik u ook niet zo doorstromen dat het helderste licht in u is. Maar Ik werk in u voor zover dat mogelijk is, voor zover uw staat van rijpheid dit toelaat - u steeds meer licht schenkend, opdat u eenmaal tot voltooiing komt.
Amen
VertalerCreédmelo, vosotros los seres humanos, que nunca podréis sondear mi Ser. Es imposible el haceros perceptible qué soy Yo en mi Ente primario, porque vuestro pensar está todavía limitado, de modo que no podéis percibir algo que es ilimitado. E ilimitado es el Espíritu al que vosotros nombrasteis Dios. Y lo que es este Espíritu en Sí, esto tampoco se os puede explicar comprensiblemente, porque Él no tiene forma... Pero todo lo que existe, vosotros siempre os lo presentáis bajo una forma; sobre todo cuando se trata de un ser que tiene una voluntad con raciocinio.
Yo, a pesar de tener Existencia, no soy concebible bajo una forma... Yo soy una Fuerza que es ilimitada y que surte Efecto ilimitado. Y esta Fuerza llena todo el universo, pues llena toda la Creación material como también la espiritual; y siempre actúa dentro del Orden legal. Porque siempre hay una Voluntad que, con raciocino, gobierna esta Fuerza espiritual en Amor y Sabiduría, conforme al Plan. Y esta Voluntad racional os autoriza a imaginaros un Ser... sólo que a este Ser no debéis darle una forma, sino todo que os resulta visible y todas las Creaciones espirituales os las debéis pensar llenas de mi Fuerza de Amor - de mi Espíritu, con El que también podéis entrar en contacto vía pensamientos, porque Yo mismo soy un Ser con Raciocinio.
Mi Ser, mi Espíritu, mi Amor y mi Fuerza, todos son lo Mismo. El Poder que llena todo es Dios... El Amor en Sí es Dios... El Espíritu es Dios. Y sin embargo Dios es un Ser, porque una Voluntad con Raciocinio determina cómo se manifiestan el Amor, la Fuerza y el Espíritu, pues determina todo mi Hacer y dejar de hacer.
Y aunque la Fuerza de Amor se polvorizara en incontables Chispas, cada una de estas seguiría siendo como Yo mismo: Un Espíritu en las mismas condiciones como Yo mismo, sólo en extrema reducción - y sin embargo poderoso, porque aun así cada Chispa es Portadora de la eterna Divinidad misma; pues si no estuviera penetrada de mi Fuerza de Amor no podría existir.
De modo que el hombre puede muy bien imaginarse que Yo soy igual que él, dado que todos vosotros sois retratos de Mí. Pero aún así sois seres limitados - pues sois una parte de Mí a la que hay que considerar limitada mientras todavía seáis imperfectos.
Si volvéis a ser perfectos como lo fuisteis en el origen, entonces también se producirá la fusión conmigo, y os resultará más fácil el haceros una idea de la Divinidad, aunque en lo más íntimo de mi Ser soy y seguiré siendo insondable para vosotros; pero entonces ya no aplicáis medidas limitadas - como lo hacéis como hombres, por lo que vuestro pensar frecuentemente es erróneo.
Yo soy un Espíritu, es decir, un Ser inconcebible para vuestros sentidos humanos... pero aun así existo... y me manifiesto como Ser ante el hecho que en todo que creé podéis observar un Sentido y un Objetivo, de modo que podéis contar con un Poder con Raciocinio y Voluntad. Por eso os conviene uniros con este Poder que vosotros no podéis negar. Pues únicamente esta unión permite que reconozcáis que en vuestra Sustancia primaria sois lo mismo...
Y si ahora este Poder os habla, entonces no se dirige a vuestra envoltura exterior –el cuerpo– sino a aquello que se encuentra dentro de esta envoltura, lo que os caracteriza como retrato divino: vuestro espíritu que os fue consentido y que es parte Mía - la que cierta vez rechazasteis y que de nuevo, como minúscula Chispa, fue depositada en vosotros para vuestra existencia como hombre, o sea: Yo hablo a aquello en vosotros que es eternamente imperecedero... Yo hablo a aquello que pertenece a Mí mismo, a lo que surgió de Mí irradiado como Chispa y que ahora se encuentra en vuestra envoltura humana... Todo esto es una prueba más de que Yo mismo quería volver a encontrarme en vosotros, criaturas Mías, por lo que seguiréis siendo unidos conmigo, inseparablemente, porque mi Espíritu es indivisible...
Pues mi Fuerza de Amor os garantiza la existencia porque ya no podéis perecer... porque sois Fuerza irradiada de Mí, la que por Ley de eternidad tiene que volver a su Fuente. Todo esto sólo lo comprenderéis en el estado de perfección en el que ya no pensaréis de manera estrechamente limitada; sin embargo, también sabréis que Yo soy un Ser al que corresponde todo vuestro amor... y también sabréis que Yo mismo soy el Amor... y comprenderéis por qué como hombres no podíais entender todo esto.
Pues mientras Yo mismo, mi Espíritu y mi Amor no podamos tomar plena posesión de vosotros –porque aún no sois perfectos–, tampoco puedo penetraros de manera que haya plena Luz en vosotros. Pero Yo surto efecto en vosotros en la medida en que esto sea posible - en la medida en que vuestro estado de perfección lo permita... regalándoos cada vez más Luz, para que una vez lleguéis a ser perfectos.
Amén.
Vertaler