Ieder is in staat recht van onrecht te onderscheiden wanneer hij alleen al denkt aan de uitwerking bij zichzelf, wanneer hij er aan denkt wat hem zelf tot welbehagen strekt of hem openlijk misnoegen verschaft, nog helemaal afgezien van zulke gebeurtenissen die duidelijk schade of groot leed aanrichten. Wanneer hij zelf het doel van vijandigheden zou zijn of ook van goede handelingen van een medemens, dan zou de mens steeds weten wat voor zijn bestwil is, wat hij voor zichzelf wenst of wat hij verre van zich zou houden. De mens weet heel goed wat recht en wat onrecht is, waarom hem ook de geboden van de liefde werden gegeven, die nog eens eisen dat te doen, wat in de mens stil verborgen is als gevoel, maar waar hij niet altijd acht op slaat.
Daarom moeten de goddelijke geboden van de liefde hem opmerkzaam maken op zijn plichten tegenover God en de naaste. Hij moet bewust leren leven, met bij zijn leefwijze steeds de maatstaf van de goddelijke geboden. Gevoelsmatig weet hij wel, dat de naaste van hem hetzelfde verlangt wat hij zelf van deze verlangt. Liefdevolle bejegening en datgene eerbiedigen wat de ander toebehoort, evenals hulp, wanneer de naaste deze nodig heeft. Want hij zou in dezelfde omstandigheden hem ook dankbaar zijn voor hetzelfde, voor dezelfde consideratie die hij bij hem vindt, evenals het begrip voor de eigen noden.
De mens hoeft zichzelf alleen maar in de situatie van de naaste te verplaatsen en dan zal hij ook weten wat juist is in elke situatie. Maar nu wordt de doorslag gegeven door de mate van eigenliefde die de mens nog beheerst. Want hoewel hij weet wat hij moet doen en wat goed is in de ogen van God, kan zijn eigenliefde toch zo sterk zijn dat hij niet in staat is een offer te brengen ten gunste van de naaste. Dan moet hij grote kracht gebruiken om zijn eigenliefde te overwinnen ten gunste van de naaste.
Maar het kan niet gezegd worden dat hij niet in staat zou zijn geweest, goed en kwaad te onderscheiden. Dat hij niet zou weten dat hij tegenover de naaste verplichtingen heeft. Doch juist zijn weten maakt de zonde die hij begaat uit nalatigheid, groter, wanneer hij de nood van zijn naaste niet lenigt, ofschoon hij daartoe in staat is. Want alleen zijn overgrote eigenliefde verhindert hem hulp te verlenen.
Maar hij weet dat hij het zou moeten doen volgens de wil van God en Zijn geboden van liefde. Hij weet hoe het is om zelf in nood te geraken en is dan dankbaar voor elke hulp. En zo moet hij ook aan de naaste in zijn nood denken en hem de hulp niet onthouden. Ook niet wanneer het hem een offer van zelfoverwinning kost. Maar des te meer wordt gewaardeerd en wordt hem vergolden, wat hij uit liefde voor de naaste heeft gedaan.
Ieder mens zal dus kennis kunnen hebben van de goddelijke geboden van de liefde. Want het gevoel voor recht en onrecht, voor goed en kwaad, is in ieder mens aanwezig. Zo zal hij dus ook niet ongestraft kunnen zondigen, omdat hij steeds zijn onrecht tegenover de naaste zal inzien. De liefde voor de naaste moet hem dus op de eerste plaats afhouden van zondig handelen tegenover hem. Hij moet de liefdeloosheid bestrijden. Dan zal de weg tot het beoefenen van naastenliefde niet meer ver zijn.
Want de liefdesvonk ligt in hem. En die zal ook gemakkelijk ontbranden wanneer de mens van goede wil is, wat hij laat zien wanneer hij afziet van alle zondige handelingen tegenover de naaste en hij hem dus wil behoeden voor schade van allerlei aard. Dan is het niet ver meer hem liefdevolle diensten te bewijzen, omdat hij zichzelf verplaatst in de situatie van de naaste die in nood is, en hij hem nu ook helpen wil.
Goed en kwaad, recht en onrecht, moeten bewust gescheiden worden. Het ene moet worden nagestreefd en het andere bestreden. Dan is de weg niet meer ver naar onzelfzuchtig werkzaam zijn in liefde. Want dan is de mens van goede wil. En hij zal handelen naar Gods wil. Hij zal handelen, denken en spreken volgens de geboden van de liefde tot God en tot de naaste.
Amen
VertalerCada um é capaz de distinguir o certo do errado se considerar apenas o efeito sobre si mesmo, se considerar o que serve o seu próprio bem-estar ou cria um desconforto aberto para ele..... além daqueles procedimentos que obviamente causam danos ou grande sofrimento. O ser humano saberá sempre o que lhe serve melhor, o que deseja para si mesmoou o que evitaria se fosse alvo de ataques ou também de boas acções por parte de um semelhante. O ser humano sabe muito bem o que é certo ou errado, razão pela qual também lhe foram dados os mandamentos do amor, que mais uma vez exigem que ele faça o que está silenciosamente escondido no ser humano como um sentimento, mas ao qual ele nem sempre presta atenção. Portanto, os mandamentos divinos do amor devem torná-lo consciente dos seus deveres para com Deus e o próximo..... Ele deve aprender a viver conscientemente, sempre com a medida dos mandamentos divinos na sua conduta de vida. Emocionalmente ele sabe que o seu próximo exige dele o mesmo que ele exige de si mesmo: acomodação amorosa e respeito pelo que lhe pertence.... assim como ajuda quando o seu próximo precisa dela, porque na mesma situação ele também ficaria grato pelo mesmo, pela mesma consideração que encontra nele, assim como pela compreensão para as suas próprias necessidades. O homem só precisa se colocar no lugar do seu vizinho, e então ele saberá o que é certo em todos os casos. Mas agora o grau de amor-próprio que ainda controla o ser humano é decisivo, pois embora ele saiba o que deve fazer e o que é bom aos olhos de Deus, o seu amor-próprio pode ser tão forte que ele é incapaz de fazer um sacrifício em benefício do seu próximo.... Então ele deve usar de grande força para superar seu amor próprio em favor do próximo, mas não se pode dizer que ele é incapaz de distinguir o bem do mal, que ele não sabe que é obrigado para com o próximo.... mas precisamente o seu conhecimento aumenta o pecado de omissão que comete quando não alivia o sofrimento do seu próximo, embora ele seja capaz de o fazer.... Pois só o seu amor-próprio excessivo o impede de realizar um trabalho de ajuda, mas ele sabe que deve fazê-lo de acordo com a vontade de Deus e com os Seus mandamentos de amor. Ele próprio sabe o que é estar em necessidade e depois está agradecido por cada ajuda. E assim ele deve também pensar no seu vizinho na sua adversidade e não lhe negar ajuda, mesmo que isso lhe custe um sacrifício de superação..... Mas quanto mais o seu trabalho de amor for valorizado, mais ele será recompensado pelo que fez por amor ao próximo. Cada pessoa será, portanto, capaz de compreender os mandamentos divinos do amor, pois o sentimento de certo e errado, de bem e de mal, está presente em cada ser humano, assim como não poderá, portanto, "pecar impunemente", pois reconhecerá sempre o seu mal para com o próximo.... Por isso, o amor ao próximo deve primeiro impedi-lo de pecar contra ele, ele deve combater a indelicadeza.... , depois o caminho para praticar o amor ao próximo não estará longe. Pois a centelha do amor está dentro dele e também se acenderá facilmente se a pessoa for de boa vontade.... o que ele prova quando se abstém de todas as ações pecaminosas contra o seu próximo e assim quer protegê-lo de todo tipo de mal. Então já não é longe para lhe prestar serviços de amor, porque ele se coloca no lugar do próximo que está em necessidade e agora também o quer ajudar..... O bem e o mal, o certo e o errado, devem ser conscientemente separados.... combater um, lutar pelo outro.... Então o caminho não é mais longe para a atividade desinteressada do amor, pois então o ser humano é de boa vontade e agirá de acordo com a vontade de Deus.... ele vai agir, pensar e falar de acordo com os mandamentos do amor a Deus e ao seu próximo...._>Amém
Vertaler