Wat zich heeft voltrokken in het rijk der geesten, was de reden van het ontstaan van de schepping, van het volledige universum met al zijn scheppingen van geestelijke en materiële aard. Voor het ontstaan van deze scheppingen bestond alleen het geestelijke rijk, het was een wereld van onmetelijke zaligheden, waarin geestelijke wezens zich verheugden over hun bestaan en die in het bezit van kracht en licht konden scheppen, al naar gelang hun bestemming. En dit „scheppen“ bestond weer uit geestelijke scheppingen, in het verwerkelijken van gedachten en ideeën, die deze wezens vanuit God toestroomden en die zij in onmetelijke zaligheid nu tot uitvoer brachten, omdat hun de kracht daartoe ter beschikking stond en zij ook hun wil vrij konden gebruiken.
En deze toestand van zaligheid van de geestelijke wezens had nooit hoeven te veranderen, zij hadden geen beperking van hun kracht noch vermindering van het licht te vrezen, zolang in hen de liefde tot hun God en Schepper onveranderd bleef en zij dus doorstraald werden met het goddelijke liefdelicht Maar toen deed de toestand zijn intrede, waarbij de wezens een nieuw inzicht verkregen, waarbij hun van de zijde van de lichtdrager Lucifer van het eerst-geschapen wezen de Eeuwige Godheid, omdat Hij niet zichtbaar was, als twijfelachtig werd voorgesteld waarbij hij zichzelf voorstelde als degene, van wie alle geestelijke wezens uitgegaan waren, en die van hen nu ook de erkenning als god en schepper verlangde.
Nu werden de wezens in een tweestrijd gebracht, want hun liefde gold Hem, Die hen geschapen had maar de voorstelling van Lucifer bracht hen in verwarring, ja ze scheen hen geloofwaardiger, want er ging een glans-en lichtstraling van Lucifer uit en ook zij waren niet bij machte een boven hem staand wezen te aanschouwen Alleen was in hen nog het licht van het inzicht, als gevolg waarvan zij ook de voorstelling van Lucifer in twijfel trokken.
Maar momenten van inzicht en kleine vertroebelingen begonnen elkaar nu af te wisselen, en hoe meer het wezen zich aan dit laatste overgaf, des te langer duurden de fasen van verduisterd denken, dan wel: de gedachten werden helder, en het wezen zag helder zijn ware herkomst in. En in dit laatste geval was Lucifer niet bij machte hun inzicht te vertroebelen. Degenen met vertroebelde gedachten echter kreeg hij al gauw in zijn macht, en ze sloten zich bij hem aan en zagen in hem hun god en schepper, omdat zij de momenten vol van licht weerden, die steeds weer ook in hen opdoken, voordat de definitieve val in de diepte plaatsvond.
De onverminderde kracht die Lucifer van begin af aan bezat, had een ontelbaar leger van zaligste geestelijke wezens in het leven geroepen, en uit deze overvloed van zijn scheppingen, groeide in hem een vals zelfbewustzijn Hij zag niet meer de Bron, uit Welke hij deze kracht geput had, maar hij zag alleen nog „bewijzen“ van de kracht, die hem doorstroomd had, en deze wilde hij alleen en uitsluitend voor zichzelf bezitten, hoewel hij wist, dat ze ook Hem toebehoorden, uit Wiens kracht hij scheppen mocht Maar hij wilde ze niet alleen bezitten, maar ook in deze wezens het licht verduisteren dat hen heel duidelijk hun herkomst openbaarde En het lukte hem aldus, de wezens in een tweestrijd te storten, die echter ook hun gelukzaligheid verminderde en hun scheppende werkzaamheid belemmerde tot ze definitief gekozen hadden voor hun heer en daardoor zowel de wezens als ook de lichtdrager hun kracht en het licht inboetten en in de duisternis stortten.
En deze geestelijke gebeurtenis, die jullie mensen slechts in grote lijnen verklaard kan worden, was aanleiding voor het ontstaan van eindeloze scheppingen van geestelijke en materiële aard. Deze scheppingen zijn slechts het omgevormde, afgevallen geestelijke. Door deze afval van God, dus eindeloos verre verwijdering van Hem, werd het in zijn substantie steeds harder, hoe verder het viel. Dit moet zo worden begrepen, dat de geestelijke kracht uit God, die tot steeds levendiger werkzaamheid aanzet, dit geestelijke niet meer kon beroeren, omdat het zichzelf daartegen verzette; en zo hield de werkzaamheid op, de beweeglijkheid verstarde, het leven en wat achterbleef, was volledig verharde substantie, weliswaar oorspronkelijk door God uitgestraalde kracht, maar volledig onwerkzaam geworden.
Maar Gods liefde en wijsheid had het geestelijke oospronkelijk een andere bestemming toebedacht: ononderbroken werkzaamheid naar Zijn wil, die echter tegelijkertijd ook de wil van het wezen moest zijn. De geestelijke wezens hadden in strijd met hun bestemming gehandeld, ze wilden hun kracht benutten tegen Gods wil, maar ze konden het niet meer, omdat ze zichzelf door hun afval van hun kracht beroofd hadden.
Nu greep Gods liefde weer het geheel verharde geestelijke aan, dat zichzelf niet meer herkende, dat slechts een samenballing van zich tegen God verzettende geestelijke substanties was. De kracht van Zijn liefde dreef deze substanties uit elkaar en liet daaruit de meest veelzijdige scheppingswerken ontstaan Hij vormde dus als het ware de eens van Hem uitgestraalde kracht om, Hij gaf elk afzonderlijk scheppingswerk zijn bestemming, die nu ook vervuld werd in de wet van „je moet“, zodat het opgeloste geestelijke nu tot werkzaamheid gedwongen werd, maar zonder iedere vorm van ik-bewustzijn, dat het tevoren als geestelijk wezen bezeten had.
De scheppingen zijn dus eigenlijk niets anders dan dat, wat in het allereerste begin van God als wezen uitgegaan was, maar in volledig veranderde toestand, wat zijn volmaaktheid betreft Want alle scheppingen zijn of bevatten slechts het onvolmaakt geestelijke, dat op de terugweg is naar God. De volmaakte geestelijke wezens hadden geen materiële scheppingen nodig, zij brachten vanuit zichzelf alleen hun ideeën en gedachten voort, maar dit waren weer alleen geestelijke produkten van hun wil en hun denken en hun onbegrensde kracht. Het was een wereld, waarin zich ook alleen maar het volmaakte bevond. Daarbinnen bestonden generlei gebreken, generlei beperkingen en generlei tekortkomingen Want deze traden pas naar voren, toen het universum van-God-afgevallen-wezens bevatte toen het onvolkomen geestelijke omhulsels nodig had, waarin het gedwongen werd tot werkzaamheid.
Waar zich dus deze of gene vormen bevinden, is ook het onvolkomen geestelijke daarin verbannen, en hoe vaster deze vormen zijn, des te meer verhard en zich tegen God verzettend is het daarin gebonden geestelijke. Maar ook de vorm zelf de materie bestaat uit zulke onvolkomen substanties, die alleen door de kracht van Gods liefde bijeengehouden worden, om een doel te dienen: als dragers van geestelijke wezens dezen te helpen omhoog te klimmen. De kracht van Gods liefde omhult al deze geestelijke substanties, maar ze werkt niet dwingend op hen in inzoverre, als zou ze de weerstand met geweld breken.
Het scheppingswerk moet weliswaar een bepaalde werkzaamheid verrichten naar Gods wil, maar daarin wordt het geestelijke niet gedwongen zich tot God te wenden. Daarom kan het ook gebeuren, dat het tot een oerwezen behorend geestelijke de gehele gang door de scheppingswerken aflegt tot aan de laatste belichaming als mens en toch het verzet tegen God nog niet opgegeven heeft, omdat zijn vrije wil dit tot stand moet brengen, die zich even gemakkelijk weer op de heer der duisternis kan richten. Maar de continue werkzaamheid in dwangstoestand brengt meestal een vermindering van de weerstand tegen God teweeg, omdat het wezenlijke reeds bij de geringste zelfwerkzaamheid een zeker welbevinden ondervindt, omdat een uiting van kracht beantwoordt aan zijn oerwezen.
De ontelbare sterrenwerelden, alle zich daarin bevindende scheppingen, zijn het gevolg van deze toenmalige afval in het rijk der geesten Ze zullen nog eeuwigheden bestaan, er zullen steeds nieuwe scheppingen ontstaan, om voor al het eens gevallene de weg van de terugkeer naar God mogelijk te maken. Er zullen eeuwigheden voorbij gaan, totdat het werk van het terugvoeren volbracht is, totdat ook het laatste verharde geestelijke zal zijn opgelost en de weg van de terugkeer kan betreden.
Maar eenmaal zullen al deze scheppingen zich vergeestelijkt hebben, eenmaal zal er weer slechts een „geestelijke wereld“ bestaan, waar al het geestelijke, in eenheid met de wil van God, werkzaam en onvergelijkelijk gelukzalig is eens zal God het doel bereikt hebben, dat Hij niet alleen „schepselen“, maar „kinderen“ om zich heen heeft, die Hij de grootste gelukzaligheden bereiden kan, omdat Zijn oneindige liefde Hem tot voortdurend gelukig maken aanzet en Hem ook niet eerder laat rusten, tot Hij zijn doel bereikt heeft.
Amen
VertalerLo que pasó en el reino de los espíritus fue la causa de la aparición de la creación del universo eterno con todas sus formas de creaciones espirituales y materiales. Antes de la aparición de la creación existía solamente el reino espiritual, fue un mundo con felicidad sin fin en el que los seres espirituales vivían una existencia increíble y con la capacidad de crear fuerza y luz según su destino. Y esa “tarea” se dio en la creación espiritual, en la realización de pensamientos e ideas que recibieron de Dios mismo y que realizaban eternamente felices, porque tenían la fuerza y la voluntad libre. Y no hubiera hecho falta cambiar ese estado de felicidad para los seres espirituales, no tenían ni limitación de su fuerza ni temer la reducción de la luz mientras tuvieran sin cambio el amor hacia su Dios y creador por dentro y se quedaban iluminados con la divina luz de amor por Él.... Pero llegó el momento de otro estado cuando se abrió una nueva vista a los seres por el portador de la luz Lucifer.... el primer ser creado.... el Dios eterno no visto se podía poner en duda.... Y él mismo se puso en el lugar del que salieron todos los seres espirituales y pidió el aprecio como Dios y creador.... Y a partir de ahora se dividieron los seres espirituales, porque el amor se dirigia a Aquel que les había creado.... pero la presencia de Lucifer les lío y se la presentó más creíble, porque Lucifer aparecía iluminado con mucho brillo y un ser encima de él no se veía.... Pero quedaba en ellos una luz de sabiduría y desafiaban igualmente la presencia de Lucifer. Pero empezaban a cambiarse momentos llenos de luz con aflicción silenciosa y más se hundía el ser en ello, más duraban las fases del pensamiento oscurecido o al igual: Se aclaraban los pensamientos y el ser reconocía claramente su origen iluminado. Y a aquellos Lucifer ya no podía oscurecer más su comprensión.... Los primeros caían en su poder y se juntaban con él y vieron en él su Dios y creador, porque luchaban contra los momentos luminosos en los que brotaban constantemente antes de la caída definitiva a la profundidad. La fuerza ilimitada de Lucifer del principio había sacado a la vida un ejército incontable de seres espirituales y de la multitud de su creación le salió en él una arrogancia equivocada.... Ya no vio la fuente de donde había sacado él la fuerza, sino veía únicamente “las pruebas” de la fuerza que habían fluido a través de él y la querría únicamente para él, aunque sabía que permanecía igualmente a Aquel del que debía sacar la fuerza.... Pero no quería tenerla solamente a ella, sino turbar la luz en aquellos seres que le aclaraban claramente su origen.... Y le salió bien meter aquellos seres en un lío que les costó parte de su felicidad y les acortaba su actividad creadora.... hasta que se abrieron por completo al él como Senor y por lo tanto perdían aquellos seres y también el portador de la luz finalmente su fuerza y la luz y caían a la oscuridad....
Y aquel procedimiento espiritual que se puede explicar solamente de forma aproximada fue razón para la eterna creación espiritual y material.... ( 3 de julio 1958) Estas creaciones sólo son informal, espíritu caído.... Por esa caída fuera de Dios y una lejanía extrema, su sustancia se fortalecía más cuanto más caía. Se tiene que entender que la fuerza que sale de Dios y que anima para más actividad, ya no podía tocar a lo espiritual, porque luchaba contra Él; y por eso se paró la actividad, se paró el movimiento, la vida.... se degeneró y endureció en su sustancia, aunque originalmente salió de Dios, pero ahora sin función.... Pero el amor de Dios y la sabiduría había dado a lo espiritual otra función originalmente: un trabajo incesantemente según Su voluntad que debe ser igualmente la voluntad libre del ser. Los seres espirituales habían actuado en contra de su destino, querían usar su fuerza en contra de la voluntad divina, pero ya no podían hacerlo como, porque se habían robado ellos mismos la fuerza por la caída. Ahora el amor divino cogía lo espiritual totalmente endurecido que no se reconocía a sí mismo y que fue solamente una acumulación de sustancia contra Dios. Su fuerza de amor dividía esa sustancia y dejaba aflorar de aquello las versátiles obras de la creación.... El transformaba entonces la fuerza original, Él dio a cada creación su destino que se tuvo que cumplir por el orden de fuerza, a que lo espiritual disuelto tenía que realizar el trabajo a la fuerza, pero sin cualquier reconocimiento de sí mismo que había tenido anteriormente como espíritu. Las creaciones son en principio nada más que los seres que salieron originalmente de Dios, pero en un estado completamente cambiado que se refiera a su perfección.... Porque todas las creaciones son o contienen lo espiritual imperfecto que está en camino de vuelta a Dios. Los seres perfectos no necesitan creaciones materiales, alzaban únicamente sus ideas y pensamientos y eran simplemente resultados espirituales de su voluntad y pensar de su fuerza interminable. Fue un mundo en el que se movía únicamente la perfección. No había defectos, ninguna limitación ni ninguna imperfección.... Salieron cuando el universo albergaba seres que iban contra Dios.... cuando los espíritus imperfectos necesitaban formas para ser forzados a trabajar. Donde se encuentran cualquier formas, allí está encerrado lo espiritual imperfecto y lo más duro son las formas, más endurecido está y más en contra a Dios se encuentra lo espiritual atado. Pero también la forma en sí misma.... la materia.... Está hecha de sustancias imperfectas, que se mantienen en forma solamente por el amor de Dios para servir a un único propósito: ayudar como portador de seres espirituales al ascenso de aquellos. Una fuerza divina envuelve todas estas sustancias, pero no trabaja en ellas para forzarlos a dejar la resistencia.... La creación tiene que cumplir una cierta tarea según la voluntad de Dios, pero lo espiritual no se forzará para la admisión de Dios.
Y por eso puede pasar también que lo espiritual de un ser de origen pasa el camino completo por la creación hasta la última encarnación como humano y todavía no ha dejado la resistencia contra Dios, porque su voluntad libre lo tiene que permitir, la cual se puede dirigir otra vez al señor de la oscuridad. Pero el trabajo continuo en el orden forzado normalmente conlleva un reblandecimiento de la resistencia contra Dios, porque el ser siente un cierto bienestar insignificante con la admisión de su propio ser, porque una exclamación de fuerza es parte de su ser origen. Las galaxias interminables con todos los seres que las contienen son consecuencias de la caída en el reino de los espíritus de aquel entonces.... Existirán todavía por mucho tiempo, se levantarán todavía más creaciones para poder ofrecer a todos los caídos un camino de vuelta a Dios. Pasarán eternidades hasta que se haya terminado la obra de vuelta, hasta que se haya disuelto el último espíritu endurecido y hasta que pueda encaminar la vuelta.... Pero un día todas aquellas creaciones se habrán vuelto espirituales, un día existirá otra vez únicamente “el mundo espiritual”, donde todo lo espiritual trabajará en la misma voluntad con Dios y será bendito sin límites.... un día Dios habrá conseguido este reto, que no tiene solamente “criaturas” en su alrededor sino “hijos”, a los que puede ofrecer la major bendición posible, porque su amor interminable le empuja para una felicidad constante y no le deja descansar hasta que haya conseguido esta meta....
Amén
Vertaler