In het begin was het Woord en het Woord zal blijven tot in alle eeuwigheid. Het woord is het uitvloeien van mijn liefde, en is de verbinding tussen Mij en het geschapene dat van uit zijn zelfbewustzijn de verbinding met Mij wenst. Want pas deze wens, namelijk de wil Mij te horen, geeft het wezen de geschiktheid zich aangeraakt te voelen door de liefdekracht die elk woord van Mij eigen is. Want dat woord geeft het wezen het bewijs dat er een ander Wezen bestaat en dat dus tot hem spreekt. Het woord ging van Mij uit toen uit Mij wezens in het leven traden. Ik gaf daardoor het wezen de gave iets in zich te vernemen dat als woord, als gevormde gedachte, tot hem doordrong en hem de aanwezigheid van een tweede Wezen bewees dat zich aan hem wilde mededelen.
Pas het geschapene had mijn woord nodig en daarom heet het ook: in het begin was het Woord, want Ik zelf ben van eeuwigheid. Zolang buiten Mij geen wezens bestonden hoefde ook mijn woord niet te weerklinken, maar het geschapen wezen moest door Mij aangesproken worden om zijn zaligheid te verhogen. Het moest Mij kunnen horen en deel kunnen hebben aan mijn gedachten die als "woorden" in het wezen weerklonken en dit zelf weer tot denken aanspoorden, tot vrije werkzaamheid van het denkvermogen en van de wil. Het wezen werd dus zelfstandig buiten Mij geplaatst, moest echter in voortdurende verbinding met Mij kunnen blijven door het uitwisselen van gedachten die door het woord tot uitdrukking kwamen. Onzegbare liefde vervulde Mij toen Ik wezens schiep die "evenbeelden" waren van Mij zelf. En de drang Mij zelf aan die wezens te openbaren bewoog Mij hen aan te spreken en mijn liefde te tonen. Want daardoor voelden zij ook zelf de verbinding met het Wezen dat hen bovenmate liefhad. Mijn liefde vloeide dus over in deze wezens in de vorm van mijn woord. En zij konden ook mijn liefde beantwoorden want zij waren producten van mijn liefde, dus in hun oerwezen zelf liefde. Zij konden dus mijn woord begrijpen en beantwoorden, en zij waren ook bekwaam onder elkaar van gedachten te wisselen. En het waren steeds weer gedachten die hun van Mij uit in de vorm van woorden toevloeiden.
Het woord ging dus van Mij uit omdat Ik zelf dat Woord ben van eeuwigheid, de alles voortbrengende kracht die in zichzelf liefde is. En het woord zal blijven bestaan tot in alle eeuwigheid, want Ik ben van eeuwigheid. Het woord had wel een begin, maar het zal blijven bestaan tot in alle eeuwigheid omdat het wezen dat Ik schiep niet kan vergaan. Eeuwig zal Ik het zodoende aanspreken en zalig maken, doordat mijn liefdekracht het wezen voor eeuwig toestroomt, in de vorm van mijn woord aanraakt en zalig maakt. Dus ben Ik zelf dat Woord en Ik bewijs Mij zelf aan mijn schepselen door het woord, want zij kunnen Mij vernemen, ook al kunnen zij Mij niet aanschouwen. En zij kunnen ook voelen dat Ik zelf hen aanspreek, hun God en Schepper van eeuwigheid, wiens eindeloze vaderliefde op die manier tot uitdrukking komt dat er een band bestaat tussen de Schepper en het geschapene, tussen Vader en kind. Dat woord zal dus weerklinken tot in alle eeuwigheid, want de liefde tot het geschapene kan nooit vergaan.
En daarom zal het geschapene die liefde ook altijd gewaar worden, want Ik zal steeds tot mijn kinderen spreken en zal mijn woord laten horen in de gehele oneindigheid. Ik zal niet alleen de wezens aanspreken in het lichtrijk maar ook alle mensen op aarde die nog weinig weten van de oneindige liefde van de Vader tot Zijn kinderen. Daarom bedien Ik Mij van een mens die zich vrijwillig met Mij verbindt en als werktuig dient, want alle mensen moeten ervaren dat Ik besta, en moeten ook een bewijs hebben in vorm van mijn woord, in de vorm van mijn goddelijke uitstraling van liefde. Maar of zij zich door Mij laten aanspreken en of mijn woord hun harten beroert, dat is altijd pas een gevolg van de goede wil die Ik nooit zal dwingen. Wie echter die goede wil heeft zal Mij zelf ook herkennen in het woord. En wie zich bewust door Mij laat aanspreken, die heeft ook mijn liefdestraling opgenomen, en die zal niet zonder uitwerking blijven.
Amen
VertalerIn principio era la Parola e la Parola esisterà per tutte le Eternità. La Parola è il deflusso del Mio Amore, è il collegamento da Me a tutto il creato, ciò che nella coscienza del suo io desidera il collegamento con Me. Perché soltanto il desiderio, la volontà di sentire Me, attira a sé la facoltà che un essere si sente toccato dalla Forza d’Amore propria della Parola. La Parola fornisce all’essere la conferma dell’Esistenza di un altro Essere, che quindi parla a lui. La Parola è proceduta da ME, è uscita da Me, come qualcosa di esistente, nella Vita. Io diedi all’essere la facoltà di percepire qualcosa in sé, che penetrò in lui come Parola, come Pensiero formato e che gli dimostrava ora la Presenza di un secondo Essere che si voleva annunciare a lui. L’essere creato necessitava prima della Mia Parola e perciò si dice: “In principio era la Parola”. - Io Stesso Sono sin dall’Eternità, ma finché non vi era nessun essere al di fuori di Me, la Mia Parola non aveva bisogno di risuonare. Ma l’essere creato voleva essere interpellato da Me allo scopo di aumentare la sua beatitudine. Esso doveva poter sentirMi, doveva poter partecipare ai Miei Pensieri, che perciò risuonavano in lui come “Parola” e stimolare l’essere stesso di nuovo a pensare, alla libera attività della sua facoltà di pensare e della sua volontà. L’essere venne esternato da Me come indipendente, ma doveva rimanere in costante collegamento con Me tramite lo scambio di Pensieri, che si esprimevano tramite la “Parola”. Un indicibile Amore Mi colmava quando creai degli esseri che furono un’immagine di Me Stesso e la spinta, di comunicare Me Stesso a questi esseri Mi ha stimolato di parlare a loro e di annunciare il Mio Amore. Da questo loro stessi trovarono anche l’unione con Quell’Essere Che li amava oltremodo. Il Mio Amore fluiva perciò in forma della Mia Parola in questi esseri e potevano anche rispondere al Mio Amore perché erano prodotti del Mio Amore, quindi loro stessi erano “amore” nel loro essere primordiale. Riuscivano quindi anche a comprendere la Mia Parola e restiruirLa. Erano anche dotati di scambiarsi parole tra di loro – ma erano sempre prima i Pensieri che fluivano a loro da Me nella forma della Parola. La Parola uscì da Me, Io Stesso Sono la Parola sin dall’Eternità, la Forza che tutto crea, che è in Sé l’Amore. E la Parola rimarrà in tutte le Eternità. Io Sono dall’Eternità, la Parola ha avuto il Suo Principio, ma rimarrà in tutte le Eternità. L’essere che creai non può passare, quindi parlerò eternamente a questo essere e lo renderò con ciò felice, perché eternamente fluisce anche la Mia Forza d’Amore all’essere che lo tocca e rende felice nella forma della Mia Parola. Io Stesso Sono la Parola e Mi affermo alle Mie creature tramite la Parola. Loro Mi possono sentire, anche se non sono in grado di vederMi, loro possono percepire che Io Stesso parlo a loro – il loro Dio e Creatore dall’Eternità, il Cui Amore Paterno si esprime all’infinito in questo modo, che viene confermato una unione fra Il Creatore ed il creato, fra il Padre e Suo Figlio. E la Parola risuonerà in tutte le Eternità, perché l’Amore per il creato non può finire, perciò il creato riceve costantemente questo Amore. Parlerò sempre ai Miei Figli, arò risuonare la Mia Parola in tutto l’Infinito. Io non parlerò soltanto agli esseri spirituali che si trovano nella Luce, parlerò anche agli uomini che sono sulla Terra, che sanno ancora poco dell’infinito Amore del Padre per i Suoi figli. Mi servirò poi di un uomo che si unisce volontariamente a Me e perciò Mi serve come mezzo. Perché tutti gli uomini devono venire a sapere che Sono Io, devono anche avere una conferma per questo in forma della Mia Parola, dell’Irradiazione d’Amore divina formata. Ma se Mi permettono che parli a loro, se la Mia Parola tocca i loro cuori, è sempre prima la conseguenza di una buona volontà, che non posso conquistare con la costrizione. Ma chi ha la buona volontà, e chi si fa una volta interpellare coscientemente da Me, ha anche accolta la Mia Irradiazione d’Amore che pure non rimarrà mai senza effetto.
Amen
Vertaler