Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Troostrijke woorden van de Vader

Ik ben u waarlijk zeer nabij, ook wanneer u zich door Mij verlaten voelt, want Ik vergeet u niet. Alleen houd Ik Me vaak verborgen om u aan te sporen naar Mij te roepen. Want u zult Mij niet moeten vergeten. De verbinding in gedachten van u met Mij heeft de uitwerking van een waar wonder op uw ziel en dit wil Ik de ziel doen toekomen. En daarom zult u niet lauw mogen worden in uw verlangen naar Mij.

U zult zich steeds weer door middel van gedachten op Mij moeten richten, omdat u zich dan opent en mijn krachtstroom tot u leidt, die naar allen gaat die zich met Mij verbinden. Daarom overkomen u ook ogenblikken waarin u bedrukt bent, waarin de nood u angstig maakt en u hulp zoekt bij Mij. En u zult geen vergeefs verzoek doen. Want als u Mij roept, hoor Ik u en geef Ik u wat u verlangt: mijn aanwezigheid die steeds hulp voor u betekent.

Elke angst en zorg is waarlijk onnodig zolang u contact met Mij mag zoeken in gedachten of door werken van liefde. Ik ben niet ver van u vandaan. En zou Ik het wel zijn, dan is uw roep om mijn nabijheid waarlijk het beste middel om u van mijn aanwezigheid te verzekeren. Want elk verlangen van het hart vervul Ik, omdat toch een gelovig hart Mij roept en Ik dit nooit teleur zal stellen. Elke gedachte van u trekt Mij tot u, zodra die zich bevestigend naar Mij uit.

Daarom zou er geen nood hoeven te zijn op aarde. U zou elke zorg kunnen bezweren, zodra u maar Mij zou aanroepen en Mij al uw noden en zorgen zou voorleggen. Want Ik kan en wil u helpen wanneer u Mij vertrouwt. En uw vertrouwen komt tot uitdrukking in de verbinding met Mij door middel van gedachten, in de hoop die u op Mij vestigt als op uw Vader die Zijn kinderen liefheeft en ze dus ook niet in nood zal laten. Vergeet Mij niet. Blijf in gedachten steeds met Mij verbonden en dan zal Ik altijd bij u aanwezig zijn. En waar Ik ben kan geen nood zijn. Waar Ik ben is steeds de Helper die alle nood kan uitbannen.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Gerard F. Kotte

Trostreiche Vaterworte....

Ich bin euch wahrlich recht nahe, auch wenn ihr euch verlassen fühlet von Mir.... Denn Ich vergesse euch nicht, nur halte Ich Mich oft verborgen, um euch zu veranlassen, nach Mir zu rufen.... Denn ihr sollet Mich nicht vergessen. Die Verbindung von euch zu Mir in Gedanken hat eine wahre Wunderwirkung an eurer Seele, und diese will Ich der Seele zuwenden. Und darum dürfet ihr nicht lau werden in eurem Verlangen nach Mir, ihr müsset euch immer und immer wieder Mir gedanklich zuwenden, weil Ihr euch dann öffnet und Meinen Kraftstrom euch zuleitet, der allen zugeht, die sich Mir verbinden. Darum kommen auch Stunden über euch, wo ihr bedrückt seid, wo die Not euch ängstlich macht und ihr Hilfe suchet bei Mir. Und ihr werdet keine Fehlbitte tun, denn so ihr Mich rufet, höre Ich euch und gebe euch, was ihr verlangt.... Meine Gegenwart, die stets für euch Hilfe bedeutet. Jede Angst und Sorge ist wahrlich unnötig, solange ihr euch Mir nähern dürfet in Gedanken oder durch Liebeswirken. Ich bin euch nicht fern, und wäre Ich es, so ist euer Ruf nach Meiner Nähe wahrlich das beste Mittel, euch Meiner Gegenwart zu sichern, denn jedem Verlangen des Herzens komme Ich nach, weil nur ein gläubiges Herz Mich rufet und dieses Ich niemals enttäuschen werde. Jeder Gedanke von euch zieht Mich zu euch, sowie er sich bejahend zu Mir äußert. Darum brauchte es keine Not zu geben auf Erden, ihr könntet jede Sorge bannen, sowie ihr nur Mich anrufen und Mir alle eure Nöte und Sorgen vortragen würdet, denn Ich kann und will euch helfen, wenn ihr Mir vertrauet. Und euer Vertrauen kommt zum Ausdruck in der gedanklichen Verbindung mit Mir, in der Hoffnung, die ihr auf Mich setzet als auf euren Vater, Der Seine Kinder liebt und sie also auch nicht in der Not belässet. Vergesset Meiner nicht.... bleibet in Gedanken stets mit Mir verbunden, und Ich werde euch dann immer gegenwärtig sein, und wo Ich bin, kann keine Not sein, wo Ich bin, ist immer der Helfer, Der alle Not zu bannen vermag....

Amen

Vertaler
This is an original publication by Bertha Dudde