Kom God in alle deemoed naderbij en Hij zal zich liefdevol naar u over buigen. Luister naar de stem van uw hart. Wordt niet arrogant van geest omdat Zijn liefde voor u duidelijk wordt. Blijf Hem daarentegen steeds in deemoed toegedaan, dan is de mate van genade die Hij over u uitstort onuitputtelijk. Dan bent u waarlijk Zijn kinderen die de weg naar het hart van de Vader hebben gevonden. De deemoed moet u geheel vervullen en ook het grootste geschenk van liefde mag u niet verwaand doen worden, want het is alleen Zijn overgrote liefde die u zo'n geschenk doet toekomen, maar niet uw waardigheid. Wat zwak is wordt door God liefdevol aangezien zodra het zijn zwakheid inziet en zich in alle deemoed inhoudt tegenover de eeuwige Liefde. Dan wordt het waarlijk overstelpt met een volheid van genade, die u een hoge opgang verzekert. En zo is u mensen een eenvoudige verklaring gegeven, wanneer en hoe God Zijn genadegaven schenkt. Er wordt u opheldering gegeven wat er alleen nodig is om een rijke mate van genade te ontvangen. De deemoed wordt als de deugd voorgesteld die door God wordt aangezien met van liefde vervulde ogen, die Hem beweegt tot weggeven, een rijkdom aan genade uit te delen die de mens met zekerheid naar het doel voert, naar de vereniging van het kind met de Vader.
Zoals een kind de vader in alle deemoed tegemoet gaat, zo moet ook de mens zich deemoedig voelen tegenover de eeuwige Vader. Maar waar de deemoed verdwijnt, daar trekt ook God Zijn genade terug. Maar de deemoed vraagt niets voor zichzelf. De deemoed voelt zich zo oneindig klein tegenover de Godheid, Die ze wel vermoedt, maar Die ze niet durft aan te spreken. De ware deemoed zal alleen maar een stamelen voortbrengen. Ze zal zich niet met woorden kunnen uiten, want ze waagt het niet woorden te richten tot het hoogste Wezen, Dat met één gedachte al kan vernietigen wat Het eens heeft geschapen. De deemoed is sprakeloos en valt alleen neer voor het aangezicht van God, smekend om Zijn erbarmen. De deemoed wacht geduldig tot ze wordt opgericht door Zijn goedwillende hand. En waar u mensen deze deemoed inziet, daar zal ook de stroom van genade ononderbroken het hart binnenstromen. Daar is de aanwezigheid van God duidelijk. Daar is de verbinding van de aarde naar de hemel tot stand gebracht. Daar buigt God zelf zich naar de aarde en zal Hij het vat dat Hem geopend wordt voorgehouden, vullen met Zijn genade. Het hart dat zich deemoedig aan God overgeeft in het besef van zijn onwaardigheid en zwakte.
Want de deemoed van het hart is het hoogste sieraad van de ziel. Ze opent als het ware de poort naar het geestelijke rijk. Ze opent de bron van genade, want waar deemoed is, is ook de liefde voor God, Die door de ziel erkend wordt als allerheiligst Wezen, naar Wie ze nauwelijks durft op te kijken. Op Wie ze echter aanstuurt, aan Wie ze zich geheel en al tot eigendom zou willen geven. De overgave vol deemoed van de ziel aan haar Schepper en Vader van eeuwigheid is de kortste weg naar Hem, want een machtige golf van liefde en genade draagt haar over alle hindernissen heen bij het hart van de Vader Die haar welwillend tot zich trekt omdat een deemoedige ziel Hem welgevallig is.
Ware deemoed van het hart hoeft niet naar buiten toe zichtbaar te zijn. Veel meer verbergt ze zich vaak achter een ondoordringbare kern, want de ware deemoed geldt niet de mensen maar de God en Schepper van eeuwigheid. De ware deemoed waagt het niet tevoorschijn te komen. Ze gaat stille, eenzame wegen in bescheidenheid en treedt nooit op de voorgrond. Ze is zonder enige eigenliefde, maar steeds ijverig ook de medemensen de grootte en heiligheid van God voor te houden, omdat ze zelf voelt hoe klein en armzalig de mens is tegenover Zijn heiligheid. En ze zal genade ondervinden in overvloed, want haar hele wezen is vol afschuw van de vroegere zonde en afval van God, Die ze nooit ofte nimmer zou willen beledigen en Die daarom haar volledige en helemaal naar Hem toegekeerde wil vastpakt en de ziel tot zich trekt in vurige, erbarmende liefde.
Amen
VertalerAvvicinatevi a Dio in tutta l’umiltà ed Egli Si chinerà amorevolmente verso di voi. Ascoltate la Sua Voce nel cuore, non diventate arroganti nello spirito, quando il Suo Amore vi diventa evidente, ma rimanete sempre dediti a Lui nell’umiltà, allora la misura di Grazia è inestinguibile che Egli riversa su di voi, allora siete davvero Suoi figli, che hanno trovato la via verso il Cuore del Padre. L’umiltà deve colmarvi totalmente, ed anche il più grande Regalo d’Amore non deve farvi diventare arroganti, perché è soltanto il Suo ultragrande Amore che rivolge a voi quel Regalo, ma non ne siete degni. Ciò che è debole, viene considerato da Dio amorevolmente, appena riconosce la sua propria debolezza e si tiene indietro in tutta umiltà dall’Eterno Amore. Allora verrà davvero coperto da una Pienezza di Grazia che gli assicura un’alta risalita. Così a voi uomini è stata data una semplice spiegazione, quando e come Dio regala i Suoi Doni di Grazia; vi darà chiarimento di ciò che serve unicamente, per ricevere la più ricca misura di Grazia. L’umiltà viene presentata come la virtù che viene guardata da Dio con Occhi d’Amore che Lo muove a manifestarSi per distribuire una Ricchezza di Grazie, che conduce l’uomo con sicurezza alla meta, all’unificazione del figlio con il Padre.
Come un figlio va incontro al padre in tutta umiltà, così anche l’uomo deve sentirsi umile nei confronti dell’eterno Padre. Dove scompare l’umiltà, là anche Dio ritira la sua Grazia. L’umiltà però non pretende nulla per sé, l’umiltà si sente così infinitamente piccola nei confronti della Divinità, la Quale bensì presagisce, ma non osa rivolgersi a Lei. La vera umiltà manifesterà soltanto un balbettio, non potrà esprimersi a parole, perché non osa rivolgere nessuna parola all’Essere più sublime, il Quale può distruggere già solo con un Pensiero ciò che una volta ha creato. L’umiltà è muta e si accascia soltanto davanti al Volto di Dio, supplicando la Sua Compassione. L’umiltà attende paziente, finché non viene raddrizzata dalla Sua Mano di Bontà. Dove voi uomini riconoscete questa umiltà, là scorre anche la Corrente di Grazia ininterrottamente nel cuore, là è visibile la Presenza di Dio, là è creato il collegamento dalla Terra al Cielo, là Dio Stesso Si china sulla Terra e colma il vaso con la Sua Grazia, che Gli viene tenuto aperto, il cuore, che si dà umilmente a Dio nella conoscenza della sua indegnità e debolezza.
L’umiltà del cuore è l’adornamento più sublime dell’anima, apre anche le Porte al Regno spirituale, apre la Fonte di Grazia, perché dov’è l’umiltà, vi è anche l’amore per Dio, il Quale E’ riconosciuto dall’anima come Essere Ultrasanto e non osa quasi guardarLo, ma a Cui tende, al Quale vuole darsi totalmente: la più umile dedizione dell’anima al suo Creatore e Padre dall’Eternità è la via più breve verso di Lui, perché una portentosa Onda d’Amore e di Grazia la porta al di sopra di tutti gli ostacoli al Cuore del Padre, il Quale l’attira a Sé con Benevolenza, perché Gli compiace un’anima umile.
La vera umiltà del cuore non deve necessariamente essere riconoscibile esternamente, si cela piuttosto dietro ad un essere impenetrabile, perché la vera umiltà non è rivolta agli uomini, ma a Dio e Creatore dall’Eternità, la vera umiltà non osa spingersi avanti, sta in silenzio, solitaria sulla via in modestia e non si fa mai avanti, è senza qualsiasi amor proprio, ma si sforza sempre di presentare davanti agli occhi dei prossimi la Grandezza e la Santità di Dio, perché lei stessa sente quanto l’uomo sia piccolo e misero di fronte alla Sua Santità. Troverà Grazia in ultramisura, perché tutto il suo essere aborrirà il peccato di un tempo che fu la causa della caduta da Dio, il Quale non vorrebbe mai e poi mai offendere ed il Quale afferra la sua volontà rivolta totalmente a Lui ed attira l’anima a Sé nell’Amore misericordioso più ardente.
Amen
Vertaler