Zolang het geestelijke in de vaste vorm gebonden is, kan er van geoordeelde materie worden gesproken. Van de ziel, waarover is rechtgesproken, want ze is verbannen door het besluit van Hem, van Wie ze eens als kracht is uitgegaan. Geoordeelde materie is bijgevolg alles, wat in oneindig lange perioden nog geen wezenlijke verandering of oplossing heeft ondergaan. Wat dus in zekere zin nog geen leven verraadt, want het erin gekluisterde geestelijke is totaal krachteloos en lijdt ontzettende kwellingen, omdat het zichzelf niet kan bevrijden. En dit is een beklagenswaardige toestand. Het is een toestand, die als hel kan worden bestempeld, die voor het wezen eeuwig duurt en pas verbetert, wanneer het wezen op het licht aanstuurt, dat wil zeggen wanneer een hem aangeboden ondersteuning niet meer wordt afgewezen.
Het is de omgeving, die het wezen onuitsprekelijk kwelt. Want het bevindt zich in diepste duisternis. De materie houdt het gevangen. Het is gekluisterd en volhardt des te langer in zijn weerstand tegen God en wordt steeds krachtlozer, want de Kracht van Gods Liefde ontbreekt het wezen, dat zich verre van Hem houdt. En ontbrekende Kracht van Gods Liefde werkt zich uit in voortdurende verharding. En zo wordt het gevangenschap van het geestelijke niet verdraaglijker in de loop van de tijd, maar eerder aangescherpt. Al zal het wezen toch terugkeren naar God, van Wie het zich eens in vrije wil heeft verwijderd, ofschoon het de mogelijkheid was gegeven, naderbij Hem te komen.
Deze toestand van het verharden van de materie begint, wanneer God Zijn Kracht van Liefde aan het geestelijke onttrekt. En daar het wezen nu eenmaal zijn oorsprong vindt in de Kracht uit God - en al het goddelijke gelukzalig is, maar een toestand van smart onzalig is - zo kan dus het van God verwijderd zijn als hel worden beschouwd. Want het is totaal in strijd met de oertoestand en de bestemming van het van God uitgegane wezenlijke, hoewel het ook in de verste verwijdering van GOD het ik-bewustzijn ontbreekt, maar toch elke kwelling voelt. Maar het inzicht ontbreekt hem, want dit is het onvermijdelijke gevolg van het van God verwijderd zijn, waarin het wezenlijke zich bevindt. Bijgevolg is ook een verandering van zijn toestand - een verbetering van zijn situatie - een kwestie van eindeloos lange tijd. Het is een eeuwigheid voor het gekluisterde geestelijke en er zou nooit een verandering intreden als het wezen dit alleen teweeg zou moeten brengen door zijn wil. Want deze is tot op het uiterste verzwakt en ervaart geen impuls, wanneer hem niet van de kant van de goddelijke Barmhartigheid hulp wordt geboden. En dit gebeurt onvermijdelijk, maar welke tijden God nodig heeft om het Hem weerspannige geestelijke ertoe te brengen zijn weerstand op te geven, is door de mensen op deze aarde niet te beseffen. Maar helemaal laten vallen zal Gods Barmhartigheid geen van Zijn schepselen, want ze zijn uit Zijn Liefde voortgekomen. En de Liefde Gods houdt nooit op.
Materiële scheppingen zijn een voortdurend bewijs van Gods Liefde. Ze zijn een uitdrukking van Zijn diepste erbarmen en tegelijkertijd een teken van Zijn Rechtvaardigheid, evenals de grote schuld van het zondigen tegen God een straf eist, een uitboeten van de zondeschuld. En wederom kan het begrip “eeuwige tijden” van toepassing zijn, want een mens kan gedurende zijn levensduur geen vergaan of uiteenvallen of verandering van bepaalde scheppingen vaststellen. En deze zijn het, die het geestelijke, dat veroordeeld is tot de hel, in zich bevatten. En toch komt eens, ook voor het hardste materiële scheppingswerk, het tijdstip van het barsten, dat het in hem gekluisterde geestelijke wezen vrijgeeft.
Eens is de Barmhartigheid Gods groter dan Zijn toorn. En eens begint ook het geestelijke weer aan het positieve ontwikkelingsproces. Eens nemen de kwellingen van de hel af. Ze worden minder, als aan de Rechtvaardigheid Gods de verschuldigde boetedoening is volbracht. Dan treedt de Liefde Gods weer in werking en Ze heft het meest diep gevallene weer tot Zich op. Want de Liefde Gods straalt over alles. De Liefde Gods laat geen eeuwige verdoemenis toe. Voor de Liefde Gods bestaat er geen voortdurende scheiding van Hem. Want Hij verlangt naar Zijn schepselen en Hij zal ze niet opgeven, maar probeert hen gelukkig te maken, omdat ze van Hem zijn en zullen blijven tot in alle eeuwigheid.
Amen
VertalerFinché lo spirituale è legato nella forma solida, si può parlare di materia giudicata, perché è rilegata attraverso la decisione di Colui da Cui è uscita una volta come Forza. La materia giudicata è quindi tutto ciò che in spazi di tempo infinitamente lunghi non ha ancora sperimentato nessun cambiamento essenziale o dissoluzione, che quindi non rivela in certo qual mondo ancora nessuna vita, perché lo spirituale legatovi all’interno è totalmente senza forza e soffre indicibili tormenti, perché non può liberare sé stesso. E questo è uno stato commiserevole, è uno stato, che può essere indicato come inferno, che per l’essere diventa un’eternità e migliora soltanto, quando l’essere tende verso la Luce, cioè, quando non viene più rifiutato un sostegno offertogli. (14.06.1947) E’ l’ambiente che tortura indicibilmente l’essere, perché si trova nella più profonda oscurità. Viene tenuto prigioniero dalla materia, è legato ed attende perciò ancora più a lungo nella resistenza contro Dio e diventa sempre più debole, perché all’essere manca la Forza d’Amore di Dio, che si tiene lontano da Lui, e la mancanza della Forza di Dio opera un costante indurimento, e così la prigionia dello spirituale non diventa più sopportabile con l’andare del tempo, ma piuttosto più aspro, dato che l’essere deve ritrovare Dio, dal Quale si è allontanato nella libera volontà, benché gli era stata data la possibilità di avvicinarsi a Lui. Questo stato dell’indurimento della materia subentra, quando Dio sottrae allo spirituale la Sua Forza d’Amore, e dato che l’essere ha avuto una volta la Forza di Dio come Origine, tutto il Divino è beato, infelice però è lo stato di pena, allora la lontananza da Dio può essere visto come inferno, perché contraddice totalmente lo stato Ur e la destinazione dell’essenziale proceduto da Dio, anche se nella più lontana distanza da Dio gli manca la consapevolezza del suo io, ma percepisce ogni tormento. Ma gli manca la conoscenza, perché questa è l’inevitabile conseguenza della lontananza da Dio, nella quale si trova l’essere. Quindi anche il cambiamento del suo stato, un miglioramento della sua situazione è una questione di un tempo infinitamente lungo. E’ un’Eternità per lo spirituale legato, e non subentrerebbe mai un cambiamento, se l’essere dovesse operarlo da solo mediante la sua volontà, perché questa è indebolita fino all’inverosimile e non sperimenta nessuna spinta, se non gli viene offerto un Aiuto da Parte della Misericordia divina. E questo avviene inevitabilmente, ma di quali tempi Dio ha bisogno per determinare lo spirituale ribelle alla rinuncia della sua resistenza, non è misurabile dagli uomini su questa Terra, ma la Misericordia di Dio non lascia cadere totalmente le Sue creature, perché sono proceduti dal Suo Amore e l’Amore di Dio non finisce mai. Delle Creazioni materiali sono una costante dimostrazione dell’Amore di Dio, sono un’Espressione della Sua più profonda Commiserazione, ma anche una testimonianza della Sua Giustizia, come la grande colpa di un peccato contro Dio richiede una punizione, un’espiazione di una colpa di peccato. E nuovamente il concetto “tempi eterni” trova l’impegno, perché l’uomo durante la durata della sua vita non può constatare una mancanza o dissoluzione o cambiamento di certe Creazioni, e sono queste che celano in sé lo spirituale condannato all’inferno. E malgrado ciò verrà anche per l’Opera di Creazione materiale più dura il momento della spaccatura, che lascia libero l’essere spirituale legato in essa. Una volta la Misericordia di Dio è più grande della Sua Ira, ed una volta entra anche lo spirituale di nuovo nel processo di sviluppo verso l’Alto, una volta cedono i tormenti dell’inferno, diminuiscono, quando viene prestata la dovuta espiazione alla Giustizia di Dio. Allora l’Amore di Dio entra di nuovo in Forza, ed eleva il caduto più in basso di nuovo a Sé in Alto. Perché l’Amore di Dio irradia tutto, l’Amore di Dio non permette nessuna eterna dannazione, per l’Amore di Dio non esiste una costante separazione da Lui, perché Egli desidera le Sue creature, e non le lascia, ma cerca di renderle felici, perché sono Sue e lo rimangono per tutte le Eternità.
Amen
Vertaler