Nog beseffen de mensen niet waar ze naartoe worden gevoerd. Want hun gedachten zijn veel meer op het aardse gebeuren gericht, dan dat ze acht zouden slaan op hun geestelijke toestand. Ze vrezen voor hun aardse leven en het verlies van aardse goederen. Maar het heil van hun ziel is ze onverschillig, omdat ze iets dergelijks loochenen en zich ook niet laten onderrichten. En ook de goddelijke ingreep zal hen niet anders leren denken, want ook deze zullen ze proberen aards te verklaren en ze zullen nooit hun ongeloof als indirecte oorzaak laten gelden.
En daarom heeft de nood op aarde zo’n omvang aangenomen. Er is geen mens die hem niet aan den lijve ondervindt. En ook de gelovige zal erdoor worden geraakt, want zijn instelling hier tegenover moet de medemensen ertoe brengen zich aan te sluiten bij zijn geloof, dat de mens kracht geeft alles te verdragen wat God over hem laat komen. Dit geloof ontbreekt de mensen en bijgevolg zien ze ook in de aardse nood geen geestelijke oorzaak. En derhalve heffen ze deze nood niet op door verandering van hun leven, door een levenswandel die helemaal naar de Wil van God is.
Maar ze kunnen niet anders worden geholpen, dan dat leed en droefenis hun voortdurende metgezel is, tot ze zich van de aarde en alles wat de aarde betreft hebben vrijgemaakt; tot ze aan hun verhouding tot de Schepper van hemel en aarde denken en uit vrije wil deze betrekking trachten te verbeteren. Dan pas laat hun de aardse materie onverschillig. De dood staat hun dagelijks voor ogen en nu pas zien ze in, dat hun leven een andere zin moet hebben en ze proberen deze zin te doorgronden. Ze roepen zichzelf ter verantwoording en vragen zich ernstig af of en hoe ze de goddelijke geboden hebben vervuld. Want zodra ze eenmaal geloven in een Macht, voor Wie ze zich eens moeten verantwoorden, erkennen ze ook Gods geboden. En dit geloof komt nu in hen tot leven. Het zet ze aan zich innerlijk te veranderen en ook tot ijverige werkzaamheid bij diegenen, die nog helemaal aards denken en geen aanstalten maken zichzelf te veranderen.
Maar niet altijd zullen ze succes hebben. Waar het verlangen naar aardse goederen te sterk is, staat de mens veraf van elke geestelijke gedachte. Alleen het wereldgebeuren interesseert hem. Hij lijdt er onuitsprekelijk onder, maar altijd alleen uit wereldse motieven. Nooit denkt hij aan de nood der zielen van hen, die hard worden getroffen, juist omdat hun ziel in grote nood is. Want de goddelijke Liefde wil hen nog redden voordat het te laat is. Hij wil dat ze nog tot inzicht komen en laat daarom de aarde door uiterlijke rampspoed gaan, opdat er nog enkelingen worden gered, wier harten nog niet helemaal verhard zijn.
Amen
VertalerNoch erkennen die Menschen nicht, wohin sie treiben, denn ihre Gedanken sind zu sehr auf das irdische Geschehen gerichtet, als daß sie ihres geistigen Zustandes achteten. Sie bangen um ihr irdisches Leben und um den Verlust irdischer Güter. Ihr Seelenheil aber ist ihnen gleichgültig, weil sie ein solches in Abrede stellen und sich auch nicht belehren lassen. Und auch der göttliche Eingriff wird sie nicht anders denken lehren, denn auch diesen werden sie sich irdisch zu erklären suchen und niemals ihre Glaubenslosigkeit als indirekte Ursache gelten lassen. Und darum hat die Not auf Erden ein solches Ausmaß angenommen, es gibt keinen Menschen, der sie nicht zu spüren bekommt, und auch der Gläubige wird davon nicht unberührt bleiben, soll doch seine Einstellung dazu die Mitmenschen bewegen, sich seinem Glauben anzuschließen, der den Menschen Kraft gibt, alles zu ertragen, was Gott über ihn kommen läßt. Dieser Glaube mangelt den Menschen, und folglich sehen sie auch in der irdischen Not keine geistige Ursache, und folglich beheben sie diese Not nicht durch Änderung ihres Lebens, durch einen Lebenswandel, der ganz im Willen Gottes ist. Es kann ihnen aber nicht anders geholfen werden, als daß Leid und Trübsal ihr ständiger Begleiter ist, bis sie sich von der Erde und allem, was die Erde betrifft, gelöst haben, bis sie an ihr Verhältnis zu dem Schöpfer des Himmels und der Erde denken und aus freiem Willen dieses Verhältnis zu bessern suchen, dann erst wird ihnen die irdische Materie gleichgültig, der Tod steht ihnen täglich vor Augen, und nun erst erkennen sie, daß ihr Leben einen anderen Sinn haben muß, und sie suchen diesen Sinn zu ergründen, sie ziehen sich selbst zur Rechenschaft und fragen sich ernstlich, ob und wie sie die göttlichen Gebote erfüllt haben, denn sowie sie einmal glauben an eine Macht, vor Der sie sich dereinst verantworten müssen, erkennen sie auch die Gebote Gottes an, und es wird dieser Glaube nun in ihnen lebendig, er treibt sie an zu inneren Wandlungen und auch zu eifriger Betätigung an denen, die noch völlig irdisch denken und keine Anstalten machen, sich zu wandeln. Doch nicht immer werden sie Erfolg haben. Wo das Verlangen nach irdischen Gütern zu stark ist, dort steht der Mensch jedem geistigen Gedanken fern, ihn interessiert nur das Weltgeschehen, er leidet unsagbar unter diesem, doch immer nur aus weltlichen Gründen, niemals gedenkt er der Seelennot derer, die hart betroffen werden, eben weil ihre Seelen in großer Not sind. Denn die göttliche Liebe will sie noch erretten, bevor es zu spät ist, Er will, daß sie noch zur Erkenntnis kommen, und läßt daher die Erde durch äußere Trübsal gehen, auf daß noch einige wenige gerettet werden, deren Herzen noch nicht ganz verhärtet sind....
Amen
Vertaler