Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Wat is materie?

Wat is de wereld en wat haar materie? Deze vraag houdt vele mensen bezig en toch zijn zij niet in staat met hun verstandelijk denken deze vraag op te lossen. Alles wat zichtbaar is bestaat uit materie, d.w.z. uit "stof" die zich samengeperst heeft tot een vorm. Zij is als het ware pas door het samenpersen tot een zichtbare stof geworden, want tevoren was de materie als geestelijke substantie onzichtbaar.

Geestelijke substantie is een van GOD uitgegane kracht die overeenstemmend met Zijn Wil tot dat wordt wat zij is, zodra GOD haar een bepaalde vorm toegedacht heeft. En deze vorm is dus weer de samensluiting van talloze substanties, dus een maaksel dat zich oplossen kan, om elke aparte substantie weer vrij te geven wanneer GOD dat wil.

Elke materiële vorm is dus vernietigbaar. De materie is iets dat geen eeuwigheid's bestaan heeft, want zij is alleen het omhulsel van geestelijke substanties die zich ontwikkelen moeten en daarom niet voor eeuwig in deze omhulsels blijven. Weliswaar bestaat de materie ook uit geestelijke substantie, d.w.z. uit door goddelijke Wil samengeperlte geestelijke kracht die door oplossen, vervliegen en weer nieuwe vormen aannemend bovendien netzo wordt, dat zij zich na een eindeloos lange tijd zelf in zo'n vorm kan belichamen.

Dus bestaat alles wat zichtbaar is uit geestelijke kracht die nog in het begin staat van ontwikkeling. Terwijl het al rijpere geestelijke voor het menselijke oog onzichtbaar is, zich echter van een zichtbare vorm bedient om daarin zijn verblijf te nemen. In elke uiterlijke vorm leeft dus iets geestelijks, een wezen dat zich zijn "zelf" onbewust is. Dat echter naar aaneensluiting met gelijke wezens verlangt om zijn hoeveelheid kracht te vermeerderen door deze aaneensluiting, want ieder wezen streeft naar voleinding.

En zodra de materie oplost en een vorm uiteenvalt streeft dat vrijgeworden geestelijke tot het hem gelijke geestelijke, en verenigt zich om een nieuwe vorm te doen herleven. Deze toedracht ligt het voortdurende ontstaan en ook het vergaan in de natuur ten gronde, en is de aanleiding tot gestadig leven en sterven in de natuur.

Want de geestelijke substanties doorlopen de gehele schepping, deels afzonderlijk en deels in talloze samenvoegingen. Dienovereenkomstig zijn ook de hen omhullende vormen in grootte en aard, want alles wat omhulsel is van het geestelijke bestaat uit materie.

De materie zelf bestaat uit zulke geestelijke substanties die in het begin van hun ontwikkeling staan en daarom voor het menselijke oog zichtbaar zijn, alleen het reeds rijpere geestelijke is onzichtbaar.

Daarom moet alles wat zichtbaar is als nog onvolmaakt beschouwd worden, d.w.z als het geestelijke dat nog ver van GOD verwijderd is en zijn weg van ontwikkeling pas begint. Daarentegen heeft het geestelijke dat het in zich bergt reeds deze weg afgelegd, en streeft er al naar, naar GOD te komen. En daarom is een vernietiging (uit liefde en wijsheid =opm.v.d.uitg.) d.w.z. een vergaan of oplossen van de vorm niet tegen de wil van GOD, omdat daardoor voor het geestelijke de voortzetting van ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Gerard F. Kotte

Materie und Geist....

Was ist die Welt und ihre Materie.... diese Frage beschäftigt viele Menschen, und doch sind sie nicht fähig, sie zu lösen kraft ihres Verstandesdenkens. Alles Sichtbare ist Materie, d.h. Stoff, der sich verdichtet hat zur Form. Er ist gewissermaßen erst durch das Verdichten zum sichtbaren Stoff geworden, denn zuvor war er unsichtbar, d.h. geistige Substanz. Geistige Substanz ist aus Gott hervorgegangene Kraft, die Seinem Willen entsprechend zu dem wird, was sie ist, sowie Gott ihr eine bestimmte Form zugedacht hat. Diese Form ist wieder der Zusammenschluß unzähliger Substanzen, also ein Gebilde, das sich auflösen kann, um jede einzelne Substanz wieder freizulassen, wenn es Gottes Wille ist. Es ist also jegliche Form zerstörbar, es ist die Materie etwas, was keinen Ewigkeitsbestand hat, denn sie ist nur die Hülle von geistigen Substanzen, die sich höher entwickeln sollen und daher nicht ewig in diesen Hüllen bleiben. Die Materie selbst ist zwar auch geistige Substanz, d.h. durch den göttlichen Willen verdichtete geistige Kraft, die aber durch immerwährendes Auflösen und Zerstieben und wieder Neuformen gleichfalls dazu wird, daß sie sich nach endlos langer Zeit selbst in einer solchen Form bergen kann. Also ist alles Sichtbare geistige Kraft, die noch im Anfangsstadium der Entwicklung steht, während das schon reifere Geistige für das menschliche Auge unsichtbar ist, sich aber einer sichtbaren Form bedient, um darin Aufenthalt zu nehmen. In jeder Form lebt somit etwas Geistiges, ein Wesen, das sich seiner selbst unbewußt ist, das aber nach Zusammenschluß mit gleichen Wesen verlangt, um die Kraftfülle zu vermehren durch diesen Zusammenschluß. Denn es strebt ein jedes Wesen nach Vollendung. Sowie sich die Materie auflöst, also eine Form in sich zerfällt, strebt das frei gewordene Wesenhafte gleichem Wesenhaften zu, und es vereinigt sich, um eine neue Form zu beleben. Dieser Vorgang liegt dem immerwährenden Werden und Vergehen in der Natur zugrunde, also er ist die Veranlassung zu ständigem Leben und Sterben in der Natur.... Die geistigen Substanzen durchwandeln die gesamte Schöpfung, teils vereinzelt, teils in Unzahl zusammengeschlossen. Und entsprechend sind auch die sie umgebenden Formen in ihrer Größe und Art. Alles, was dieses Geistige in sich birgt, ist Materie. Die Materie selbst aber besteht aus solchen geistigen Substanzen, die im Anfang der Entwicklung stehen und daher auch dem menschlichen Auge sichtbar sein können, denn nur das schon reifere Geistige ist unsichtbar. So muß also alles, was sichtbar ist, als unvollkommen, d.h. gottfernes Geistiges, betrachtet werden, das seinen Gang der Entwicklung beginnt. Das in ihm sich bergende Geistige hat schon diesen Weg zurückgelegt und strebt schon Gott entgegen, weshalb ein Zerstören, d.h. ein Vergehen oder Auflösen der Form, also die Vergänglichkeit der Materie, dem Willen Gottes entspricht, weil dadurch diesem Geistigen die Fortentwicklung ermöglicht wird....

Amen

Vertaler
This is an original publication by Bertha Dudde