Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Denkapparaat De toevloed van goede of slechte gedachten

Uit het geestelijke rijk stromen er voortdurend ideeën en opvattingen naar u toe, die u alleen behoeft op te nemen om ze uzelf eigen te maken. Uw wil is beslissend van welke aard deze denkbeelden zijn die u aanneemt, want u kunt zowel het geestelijke overbrengen van het licht - als ook dat van de duisternis u tot eigen maken - al naar uw wil.

Het denkapparaat van de mens is zo fijn geconstrueerd, dat het in werking gezet wordt bij elke geestelijke aanstraling; d.w.z. zodra de gedachten het als een golf omspoelen, treedt het in werking doordat het aanneemt wat hem bevalt, dus door de wil van de mens begunstigd wordt. Want deze beslist, hij verleent in zekere zin een deel van de gedachten toegang, terwijl hij de andere van de hand wijst, en dit naar gelang zijn houding tegenover het goede, het goddelijke, of tegenover de aan GOD vijandige macht. Want de toevloed van gedachten van beide machten, van de geestelijke kracht vol van licht of de duistere geestelijke kracht, ervaart de mens als weldadig of onaangenaam - en neemt daarom de ene aan, terwijl hij de andere afwijst.

Zodoende is de wezenlijke instelling tot GOD beslissend welke ideeën de wil van de mens op zich laat inwerken, want wat zijn denkapparaat eenmaal heeft opgenomen, dat blijft hem voortdurend ter beschikking, want het komt steeds aan de oppervlakte zodra de mens zich daarmee wil bezighouden.

Is nu de wil van de mens naar het goede gekeerd, dan zullen ook de opgenomen gedachten daarmee overeenstemmen, d.w.z. alleen zulke mededelingen bevatten die hem uit het lichtrijk toestroomden - dus de goddelijke Wil niet tegenspreken. Zo'n mens zal zich voornamelijk met geestelijke zaken bezig houden en wereldse zaken buiten beschouwing laten. Hij zal geestelijke honger bespeuren en dät aannemen uit wat geestelijk wordt doorgegeven, wat overeenstemt met zijn verlangen, terwijl hij het andere niet telt.

En zo bouwt ieder mens zijn geestelijk bezit zelf op; het wordt hem van alle zijden aangebracht, d.w.z. goede en slechte krachten spannen zich in hun gedachtenwereld aan de mens te ontsluiten en hem gewillig te maken aan te nemen wat ze hem aanbieden.

Verbindt de mens zich nu in gedachten of in gebed met GOD, dan zal hij vanzelfsprekend ook die zienswijze aannemen die hem door de met GOD verbonden krachten wordt toegestuurd - en door deze krachten wordt ook de invloed van de aan GOD vijandige macht geweerd. Dit zijn allemaal gevolgen van de wilsuitingen van de mens, die zich positief of negatief instelt tegenover het hem aangeboden gedachtengoed.

En daarom kan de mens die naar GOD verlangt gerust zijn dat hij ook juist denkt, want hij stelt zichzelf in staat - door het verlangen naar GOD - de toevloed van geestelijk goede krachten op te nemen. En hij voelt de denkbeelden van de vijandige kracht als vals en niet waard om aan te nemen. De goede geestelijke krachten vormen zijn oordeelsvermogen ijverig voor het goede en het verkeerde, en zij waken er over dat de gewillige mens aan geen slechte invloed ten prooi valt.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Gerard F. Kotte

Gedankenapparat.... Zustrom guter oder schlechter Kraft....

Aus dem Reiche des Geistigen strömt euch unentwegt Gedankengut zu, das ihr nur aufzunehmen braucht, um es euch selbst zu eigen zu machen. Euer Wille ist bestimmend, welcher Art das Gedankengut ist, das ihr erfasset, denn ihr könnt sowohl die geistige Übermittlung des Lichtes als auch der Finsternis euch zum Eigentum machen, je nach eurem Willen. Der Gedankenapparat des Menschen ist so fein konstruiert, daß er in Tätigkeit gesetzt wird bei jeglicher Ausstrahlung, d.h., sowie die Gedanken gleich einer Welle ihn umspülen, tritt er in Tätigkeit, indem er entgegennimmt, was ihm zusagt, also vom Willen des Menschen begünstigt wird. Denn dieser entscheidet sich.... er gewährt gewissermaßen einem Teil Zutritt, während er das andere zurückweist, und dies je nach seiner Einstellung zum Guten, Göttlichen oder zur Gott-feindlichen Macht. Denn die Gedanken-Zuströme von beiden Mächten, von den lichtvollen oder finsteren geistigen Kräften, empfindet der Mensch nun wohltätig oder unangenehm und nimmt daher die einen an, während er die anderen abweiset. Also ist die Grundeinstellung zu Gott maßgebend, welches Gedankengut des Menschen Wille auf sich wirken läßt, denn was einmal sein Gedankenapparat aufgenommen hat, das bleibt in ihm zur immerwährenden Verfügung, denn es kommt stets an die Oberfläche, sowie sich der Mensch damit befassen will. Ist nun der Wille des Menschen dem Guten zugewandt, so wird auch das Gedankengut dementsprechend sein, d.h. nur solche Mitteilungen in sich enthalten, die aus dem Lichtreich ihm zuströmen, also dem göttlichen Willen nicht widersprechen. Es wird sich der Mensch befassen vorwiegend mit geistigen Dingen und weltliche Dinge außer acht lassen, er wird geistigen Hunger verspüren und also das entgegennehmen aus den geistigen Übermittlungen, was seinem Verlangen entspricht, während er das andere unbeachtet läßt. Und so bildet sich jeder Mensch sein Gedankengut selbst; zugetragen wird es ihm von allen Seiten, d.h., gute und böse Kräfte bemühen sich, ihre Gedankenwelt dem Menschen zu erschließen und ihn geneigt zu machen zur Annahme dessen, was sie ihm darbieten. Verbindet sich nun der Mensch in Gedanken oder im Gebet mit Gott, so wird er verständlicherweise auch das Gedankengut entgegennehmen, das ihm von Gott-verbundenen Kräften zugeht, und es wird von diesen Kräften dem Einfluß der Gegenmacht gewehrt, und dies wieder äußert sich im Willen des Menschen, der also sich nun bejahend oder verneinend einstellt zu dem ihm gebotenen Gedankengut. Und deshalb kann der nach Gott verlangende Mensch beruhigt sein, daß er auch im rechten Denken steht, denn er macht sich selbst durch das Verlangen nach Gott aufnahmefähig für den geistigen Zustrom guter Kräfte und empfindet das Gedankengut der Gegenkraft als falsch und ablehnungswert. Die guten geistigen Kräfte bilden sein Urteilsvermögen für gut und böse eifrig aus und wachen darüber, daß der willige Mensch keinem schlechten Einfluß verfällt....

Amen

Vertaler
This is an original publication by Bertha Dudde