De regelmatige werkzaamheid draagt haar zegen in zoverre in zich, dat ze de mens beschermt tegen de zonde van de ledigheid. Dit is op geen enkele manier onbelangrijk, want voor de opwaartse ontwikkeling van de ziel is de ledigheid het grootste gevaar. Het is als het ware een terugzetten naar de passieve toestand, die het wezenlijke tijdens de gebonden wil in het beginstadium van zijn ontwikkeling te verdragen had. Dus een misbruiken van de vrije wil, die actieve werkzaamheid toelaat.
Werkzaamheid is leven, passiviteit is de dood. Zo geeft het wezenlijke, de ziel, de voorkeur aan de toestand van de dood en brengt zich tegelijkertijd in het gevaar om aan de zonden te vervallen. Want zodra de mens inactief is, dringen de begeerten van het lichaam door. Deze wil aan het leven ontlokken, wat aan aardse genietingen en vreugden maar mogelijk is. Het levert de ziel de grootst mogelijke schade op.
De actieve toestand daarentegen is alleen dan maar een gevaar voor de ziel, wanneer de mens zo materialistisch ingesteld is, dat hij door zijn werkzaamheid zijn aardse goederen wil doen toenemen. Evenwel is het werkzaam zijn een dienen. En hiermee vervult de mens onbewust de taak, die hem voor de tijd op aarde toegewezen is.
Want ofschoon hij deze dienende werkzaamheid zonder liefde uitvoert, zal toch de materie een verandering in zichzelf ondergaan. Dat wil zeggen dat het geestelijke in haar wordt geholpen door de voortdurende verandering, die elke werkzaamheid met zich meebrengt. Zij het direct of indirect door onderwijzende werkzaamheid. En daarom moet de ledigheid zo ijverig mogelijk bestreden worden en moet de mens tot naarstige werkzaamheid aangespoord worden, omdat op elke werkzaamheid een zegen rust, zolang deze niet tot schade voor de medemensen uitgevoerd wordt. Want dat is ware liefde voor de mensen: hen te behoeden voor de achteruitgang van de ziel.
De hardheid van het aardse leven is niet bij benadering te vergelijken met het nadeel, welke zich voor de ziel ontwikkelt uit een aards leven, waarin uit een schijnbaar rekening houden met de mensen, men verre gehouden wordt van de verplichting, die uit de regelmatige werkzaamheid bestaat. De mens kan alleen maar door dat laatste rijp worden, omdat het dienen hem nooit bespaard kan blijven. Wie echter wil dienen, moet actief zijn. Maar ledigheid sluit een dienen uit. De mens doet veeleer een beroep op de dienende werkzaamheid voor zichzelf, wat steeds alleen maar de dienende mens tot zegen strekt.
Amen
VertalerRegulated activity is a blessing in that it protects people from the vices of idleness. This is by no means meaningless, for idleness is the greatest danger to the soul's higher development. It is, as it were, a return to the state of inactivity that the beingness had to endure in the bound will in the initial stage of its development.... thus an abuse of free will, which permits busy activity. Activity is life, inactivity death.... Thus the beingness, the soul, favours the state of death and at the same time puts itself in danger of falling into the most diverse vices. For as soon as a person is inactive, the desires of the body come to the fore; it wants to extract from life whatever earthly pleasures and joys are possible. And this is of the greatest harm to the soul. The state of activity, on the other hand, is only a danger to the soul if the human being is so materialistically minded that he wants to increase his earthly goods through his activity. Nevertheless, being active is serving.... And thus the human being unconsciously fulfils the task assigned to him for his time on earth. For although he carries out this serving activity without love, matter itself is nevertheless changed again, i.e. the spiritual in it is helped to serve through the constant transformation which every activity entails.... be it directly or indirectly through teaching activity. And that is why idleness should be fought most diligently and people should be encouraged to be industrious, because every activity is a blessing as long as it is not carried out to the detriment of fellow human beings. For this is true love for man, to protect him from spiritual decline. The hardships of earthly life are not even remotely comparable to the disadvantage that arises for the soul from an earthly life in which, out of apparent consideration, the demands that exist in regulated activity are kept from the human being. Man can only mature through the latter because he can never be spared serving. But he who wants to serve must be active.... But idleness excludes service; rather, man claims serving activity for himself, which is always a blessing only for the one who serves....
Amen
Vertaler