Het is de toestand van de dood, als enige activiteit onmogelijk is en daarom blijft het wezenlijke, dat aan de dood vervallen is, dan ook in hetzelfde stadium. Dat wil zeggen zich niet vanuit zichzelf kan veranderen. Maar de toestand van de dood is geen onbewuste toestand. Er bestaat geen lichamelijke dood, maar dit woord is alleen toepasselijk voor de geestelijke toestand.
Wat op aarde dood lijkt, leeft toch, want het blijft niet hetzelfde als wat het is, maar het verandert zich. Het is dus niet volledig levenloos. Waarachtig dood kan alleen maar dat wezen genoemd worden, wiens geestelijke toestand zo laag is, dat het tot inactiviteit veroordeeld is. En deze toestand is uiterst martelend, omdat het wezen zichzelf en zijn toestand kent en zich er zich niet uit kan bevrijden.
Geestelijk dood te zijn is dus de grootste kwelling, wanneer het wezen, dat in activiteit pas zijn draaglijke toestand herkent, gedwongen wordt tot inactiviteit. Door eeuwigheden heen is het wezenlijke actief geweest, ofschoon dit in het begin minimaal was, maar het wezenlijke maakte zich door zijn wil om te dienen in zoverre vrij, dat het dan toegelaten werd tot een activiteit, die met zijn wil overeenkwam. Zijn wil was wel gedurende eeuwigheden gebonden, maar het wezen zelf werd nooit gehinderd om werkzaam te zijn en het kon zich door die activiteit verlossen, zodra het bereid was deze activiteit in dienende liefde uit te voeren.
Maar nu is elke activiteit onmogelijk geworden. Het wezen is in de meest ware zin van het woord levenloos en lijdt ontzettend onder deze toestand, waar het zelf de oorzaak van is. Want dood zijn betekent niet uitgedoofd zijn, maar ook het dode blijft bestaan, tot ondraaglijk lijden van dit wezen.
Die toestand kan alleen maar door God Zelf in een toestand van leven veranderd worden, want het lichtvolle heeft geen macht over de dood, omdat elke lichtstraal, die de lichtwezens doorgeven, levenwekkend is en ze ook het op zich dode met hun liefde zouden willen bedenken. Ze hem dus weer leven zouden willen geven, wat echter niet met de wil van God overeenkomt, omdat het dode pas dan tot leven gewekt kan worden, wanneer het zelf bereidwillig is om lief te hebben.
De passieve toestand is kwellend en deze kwellingen moeten het wezen tot een beslissing aansporen: voor of tegen God. Zolang het wezen deze beslissing niet genomen heeft, kan hem geen liefde geschonken worden, dus ook geen kracht om actief te zijn gegeven worden. Maar een levenloos wezen is aan de geestelijke dood vervallen, omdat het zich nog geheel tegen God verzet en het aardse leven er niet voor gebruikt heeft om dit verzet op te geven.
De laatste mogelijkheid is nu de toestand van volledige levenloosheid in het hiernamaals met het bewustzijn van zijn bestaan. Er wordt het wezen geen enkele tegemoetkoming verleend en het moet zelf naar bevrijding uit zijn levenloze toestand verlangen, wat vaak eeuwigheden duurt, voordat het wezen tot dit besluit gekomen is. Pas dan worden de wezens af en toe lichtstralen toegestuurd. Dat wil zeggen dat God Zelf zijn toestemming geeft voor de verlossende werkzaamheid van de lichtwezens aan degenen, die levenloos zijn.
Amen
VertalerDas ist der Zustand des Todes, daß jegliche Tätigkeit unmöglich ist und daher das Wesenhafte, das dem Tode verfallen ist, gleichfort im selben Stadium bleibt, d.h. sich nicht in sich verändern kann. Der Zustand des Todes ist aber kein Zustand des Unbewußten. Es gibt keinen körperlichen Tod, sondern dieses Wort ist nur auf den geistigen Zustand anwendbar. Was auf Erden tot erscheint, lebt dennoch, denn es bleibt nicht das gleiche, was es ist, sondern verändert sich, ist also nicht völlig leblos.... Wahrhaft tot kann nur das Wesen genannt werden, dessen Geisteszustand so tief ist, daß es zur Untätigkeit verurteilt ist, und dieser Zustand ist äußerst qualvoll, denn es weiß das Wesen um sich und seine Lage und kann sich nicht daraus befreien. Geistig tot zu sein ist sonach die größte Qual, wenn das Wesen gezwungen ist zur Untätigkeit, das in der Tätigkeit erst einen erträglichen Zustand erkennt. Ewigkeiten hindurch hat das Wesenhafte eine Tätigkeit verrichtet, wenngleich diese anfangs nur minimal war, doch es machte sich das Wesenhafte durch seinen Willen zum Dienen insofern frei, als daß es dann zugelassen wurde zu einer Tätigkeit, die seinem Willen entsprach. Es war also wohl sein Wille gebunden Ewigkeiten hindurch, doch das Wesen selbst niemals gehindert, tätig zu sein, und es konnte durch die Tätigkeit sich erlösen, sowie es diese Tätigkeit auszuüben bereit war in dienender Liebe. Nun aber wird jegliche Tätigkeit unmöglich, es ist das Wesen im wahrsten Sinne des Wortes leblos und leidet entsetzlich unter diesem Zustand, den es selbst verschuldet hat. Denn tot sein heißt nicht ausgelöscht sein, sondern auch das Tote bleibt bestehen zum unerträglichen Leid dessen. Der Zustand kann nur von Gott Selbst in einen Zustand des Lebens gewandelt werden, denn über das Tote hat das Lichtvolle keine Macht, weil jeglicher Lichtstrahl, den die Lichtwesen weiterleiten, lebenerweckend ist und sie auch das an sich Tote mit ihrer Liebe bedenken würden, also sie ihm wieder Leben geben würden, was aber nicht dem Willen Gottes entspricht, weil das Tote erst dann zum Leben erwachen kann, wenn es selbst liebewillig ist. Der tatenlose Zustand ist qualvoll, und es müssen diese Qualen das Wesen zu einer Entscheidung drängen.... für oder gegen Gott. Bevor diese Entscheidung nicht von dem Wesen getroffen wird, kann ihm keine Liebe zugewendet werden, also auch keine Kraft zur Tätigkeit vermittelt werden. Ein lebloses Wesen aber ist dem geistigen Tode verfallen, weil es noch gänzlich Gott widersteht und es das Erdenleben nicht dazu benützt hat, diesen Widerstand aufzugeben. Die letzte Möglichkeit ist nun der Zustand völliger Leblosigkeit im Jenseits mit dem Bewußtsein seiner Existenz. Es wird dem Wesen keinerlei Entgegenkommen gewährt, und es muß selbst nach Befreiung aus seinem leblosen Zustand verlangen, was oft Ewigkeiten dauert, ehe das Wesen zu diesem Entschluß gelangt ist. Dann erst gehen dem Wesen vereinzelte Lichtstrahlen zu, d.h., Gott Selbst gibt Seine Zustimmung zur erlösenden Tätigkeit der Lichtwesen am Leblosen....
Amen
Vertaler