Het geloof dat het leven eindigt met de lichamelijke dood maakt de mens onbekwaam voor geestelijk streven, want steeds zal hij zijn aandacht dan richten op wereldse eisen en de vervulling hiervan. Dit is dan zijn enige streven en het is begrijpelijk, dat zijn geestelijke opwaartse ontwikkeling dan in twijfel getrokken wordt.
De geestelijke kennis, die de mens aan moet sporen tot arbeid aan zijn ziel, kan wel vervangen worden door buitengewone liefdadigheid, want wie zich hierin oefent, zal ook spoedig tot kennis van de waarheid komen en ook tot het geloof hierin. En dit is het onvermijdelijke gevolg van een ijverig werkzaam zijn in liefde. Zodra het de mens dus ernst is om zich qua karakter opwaarts te ontwikkelen om zijn wezen te veranderen, dan is hij ook zonder het geloof in een voortleven op de juiste weg, want de liefde werkt verlossend en de verlossing is het enige levensdoel.
Alleen moet elk werk van liefde weer uit vrije wil uitgevoerd worden. Maar het kan niet effectief zijn, als er een bepaalde beïnvloeding van de wil aan vooraf gegaan is. Geestelijke vrijheid is de voorwaarde voor geestelijk succes. En daarom kan een omvorming van het denken en handelen niet gedwongen plaatsvinden. En daarom moet de mens de goddelijke liefde ter overweging gegeven worden, die de mens op zich wel kan beïnvloeden in zijn streven, maar die hem nooit als geestelijke dwang raakt.
Voor het leven na de dood worden bewijzen geëist en deze kunnen al bij een geringe oplettendheid herkend worden, want al het toestromen van geestelijke kracht is er een bewijs van, dat krachten van buiten het aardse leven actief zijn en deze zekerheid zou het geloof in een voortleven moeten laten ontstaan. Maar dat het de mensen juist aan dit geloof ontbreekt, is er tegelijkertijd het bewijs voor, dat ook de werkzaamheid in liefde onder de mensen maar heel gering is en vaak alleen maar een mechanisch verrichten van een liefdeswerk, dat het gevolg is van aardse wetten of eisen, dat echter elke liefde ontbeert.
Want alleen dat is ware liefde, wat uit het hart komt en wat het hart aanspoort tot steeds nieuwe werkzaamheid in liefde. Want liefde zal een verlossende uitwerking hebben en de mens zal tot het geloof gebracht worden in een voortleven na de dood en ook een geestelijk werkzaam zijn herkennen, als hij in deze liefde staat. Want hij verbindt zich door het werkzaam zijn in liefde met God en God leidt hem naar het inzicht.
Amen
VertalerDer Glaube, daß das Leben beendet ist mit dem leiblichen Tode, macht den Menschen unfähig zum geistigen Streben, denn immer wird er sein Augenmerk dann richten auf weltliche Anforderungen und deren Erfüllen. Es ist dies dann sein einziges Streben, und es ist verständlich, daß seine geistige Höherentwicklung dann in Frage gestellt ist. Es kann zwar das geistige Wissen, das den Menschen antreiben soll zur Arbeit an seiner Seele, ersetzt werden durch außergewöhnliche Liebetätigkeit, denn wer sich in dieser übt, der wird auch bald zum Erkennen der Wahrheit kommen und auch zum Glauben. Es ist dies die unausbleibliche Folge eifrigen Liebeswirkens. Sowie es also dem Menschen ernst ist um eine charakterliche Höherbildung, um eine Umgestaltung seines Wesens, so ist er auch ohne den Glauben an ein Fortleben auf dem rechten Wege, denn die Liebe wirkt erlösend, und die Erlösung ist der einzige Lebenszweck. Nur muß wieder jedes Liebeswerk in freiem Willen ausgeführt werden. Es kann nicht wirkungsvoll sein, so eine gewisse Beeinflussung des Willens vorangegangen ist. Geistige Freiheit ist Vorbedingung zu geistigen Erfolgen. Und darum kann eine Umgestaltung des Denkens und Handelns nicht zwangsweise vollzogen werden, und darum muß den Menschen die göttliche Liebe unterbreitet werden, die den Menschen wohl zum Streben an sich beeinflussen kann, ihn aber niemals als geistigen Zwang berührt. Für das Leben nach dem Tode werden Beweise gefordert, und es können diese bei einer geringen Aufmerksamkeit erkannt werden, denn schon das Zuströmen geistiger Kraft ist ein Beweis dessen, daß Kräfte außerhalb des irdischen Lebens tätig sind, und diese Gewißheit müßte den Glauben an ein Weiterleben erstehen lassen. Doch daß eben dieser Glaube den Menschen mangelt, ist gleichzeitig ein Beweis dafür, daß auch die Liebetätigkeit unter den Menschen nur sehr gering ist und oft nur ein mechanisches Ausüben eines Liebeswerkes die Folge von irdischen Gesetzen oder Anforderungen ist, die aber jeglicher inneren Liebe entbehren. Denn nur das ist wahre Liebe, die von Herzen kommt und die das Herz antreibt zu immer neuer Liebetätigkeit. Diese Liebe wird erlösend wirken, und es wird der Mensch zum Glauben geführt werden an ein Fortleben nach dem Tode und auch ein geistiges Wirken anerkennen, so er in dieser Liebe steht. Denn er verbindet sich durch das Wirken in Liebe mit Gott, und Gott leitet ihn zum Erkennen....
Amen
Vertaler