Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Aards licht en geestelijk licht

Al het wezenlijke dringt het licht tegemoet en ontvlucht de duisternis, zodra het eenmaal de weldaad van het licht ervaren heeft. En omdat het einddoel van elke schepping is om het wezenlijke uit de duisternis te bevrijden, moet de weldaad van het licht hem eerst eens bewezen worden, opdat het nu vanzelf naar het licht streeft. Het moet doorstraald worden door licht en dit is de taak van de lichtgevende hemellichamen, die God voor dit doel liet ontstaan en die eeuwig en altijd hun licht het heelal in sturen ter activering van alles, wat wezenlijks in zich bevat.

Deze lichtgevers vervullen nu hun taak. Ze doordringen met hun lichtstralen elk scheppingswerk en er bestaat niets, waarheen de stralen hun weg niet vinden. Zelfs de op zich ondoordringbaar lijkende vaste vorm ervaart deze bestraling als weldadig en ontwaakt daarom tot leven. Dat wil zeggen dat ze in zichzelf actief wordt, ofschoon ook niet voor menselijke ogen zichtbaar, want de lichtstralen bewerkstelligen, dat overal leven ontstaat en er niets onveranderd blijft door de werkzaamheid van dat, wat tot leven ontwaakt.

Waar iets actief wordt, ontwikkelt zich een kracht en waar een kracht zich uit, ontstaat iets nieuws. Zodoende dragen de lichtstralen bij aan de toename van dat, wat er is. En het is de ontwikkelingsgang van al het wezenlijke, dat het zijn omhulsel voortdurend verandert, dus steeds nieuwe vormen bewoont en de lichtuitstraling brengt dit teweeg.

De hemellichamen, die het licht het heelal in sturen, dragen dus bij aan de verlossing van het wezenlijke, want ze verzachten de uiterlijke vorm in elk stadium. Ze brengen, ofschoon ook gedurende ondenkbare tijden, de ontbinding van de vaste vorm tot stand. Ze brengen het plantenrijk tot leven, dat door de lichtuitstraling heel erg duidelijk tot het leven ontwaakt. Dat wil zeggen aan voortdurende verandering onderhevig is. Ze worden ook als buitengewoon weldadig ervaren door het wezenlijke, dat de gang over de aarde in het dierenleven aflegt. En niet in de laatste plaats zijn ze onontbeerlijk voor het wezen in het laatste stadium. Voor de mens, die zonder licht niet in staat is tot leven.

Steeds wordt het licht naar het wezenlijke geleid, dat nog in de duisternis smacht en steeds dringt het instinctief het licht tegemoet, want het wezenlijke voelt zich alleen in het licht maar goed. Maar in het menselijke stadium kan het wezenlijke buiten het voor het leven noodzakelijke licht ook de weldaad van geestelijke lichttoevoer bespeuren en hier eveneens naar streven. Maar dat laatste staat hem vrij, want zijn vrije wil beslist of hij de toestroom van het licht uit het geestelijke rijk begeert.

Het wezen in het stadium van de vrije wil zal eveneens naar het licht streven, dat hem voor het behoud van zijn lichamelijke leven voortdurend toestroomt. Want het heeft het licht ook voor de aardse activiteiten nodig. Zodra de omgeving licht en helder is, is het ook genegen tot werkzaamheid.

Het wezen strijdt onophoudelijk tegen de duisternis, doordat het deze door eigen lichtopwekking probeert te doorbreken, zodra de wetmatige schenking van het licht onderbroken wordt. En dat ligt ook binnen het bereik van het aardse kunnen. Het licht, dat de mens aards nodig heeft, kan hij ook aards opwekken, waar het hem eraan ontbreekt. En hij zal deze bekwaamheid zo veel mogelijk ten volle benutten, want de mens verlangt naar licht, zolang hij met een activiteit bezig is, die hij niet voor de wereld hoeft te verbergen.

Maar hij heeft voor zijn aardse activiteiten het licht uit het geestelijke rijk niet nodig. En daarom streeft niet ieder mens ernaar om binnen de kring van de uitstraling van dit licht te komen, want dit hangt in de eerste plaats af van de sterkte van het verlangen naar het naderen van God. Geestelijk licht zal naar die mens toestromen, die zichzelf opent om het op te nemen. Geestelijk licht stroomt wel naar elk mens toe, maar het dringt alleen maar bij hem naar binnen als hij het binnen wil laten dringen. Want geestelijk licht is kennis van de waarheid, die wel voor elk mens toegankelijk is, maar niet door elk mens begeerd wordt.

De mensen hebben voor de uitvoering van hun aardse activiteiten dit licht niet nodig. Bijgevolg schenken alleen deze mensen hier aandacht aan, die God als het eeuwige licht herkennen en die in de nabijheid van dit licht willen komen. Deze streven naar de waarheid. Ze hebben honger naar kennis en openen hun harten voor elke lichtstraal, die hun uit het geestelijke rijk in de vorm van kennis gegeven wordt. Want voor hen is de onwetendheid een toestand gelijk aan de donkerste nacht, die ze proberen te doorbreken, waarin ze licht zouden willen brengen. Ze willen de duisternis verdrijven. Ze willen dat het licht overal heen dringt, waar nog een schaduw van onwetendheid te herkennen is. En dit verlangen naar het licht laat de duisternis ook vluchten, want het licht stroomt onophoudelijk naar daar, waar het verlangen ernaar is. Daar zijn de poorten geopend, zodat het licht ongehinderd binnen kan dringen.

En voortdurend zal het licht over de duisternis zegevieren, maar in het stadium van de vrije wil moet de mens zelf bepalen of licht of duisternis zijn gang over de aarde vergezelt. Alleen zijn wil beslist. Zijn streven naar het licht laat hem in het licht vertoeven. Maar het verlangen naar de duisternis belet het licht de toegang tot het menselijke hart en deze wil is bepalend voor de eeuwigheid. De lichtintensiteit hangt van deze wil af, die het wezen eens in de eeuwigheid eindeloos gelukzalig zal maken of het kan hem hier ook aan ontbreken, want steeds zal daar gelukzaligheid zijn, waar er licht is en een gebrek aan licht betekent een kwellende toestand voor het wezen.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Peter Schelling

Luz terrena e luz espiritual....

Toda a disposição empurra em direção à luz e foge da escuridão, assim que uma vez sentiu o benefício da luz. E como o propósito final de toda a criação é redimir o ser das trevas, o benefício da luz deve ser-lhe mostrado primeiro, para que agora se esforce por alcançar a luz por sua própria vontade. Ela deve ser permeada pela luz, e essa é a tarefa dos corpos celestes que Deus deixou nascer para esse fim e que sempre e para sempre enviam sua luz para o universo para a vivificação de tudo o que contém beingness. Estes dadores de luz agora cumprem a sua tarefa.... eles penetram cada obra de criação com seus raios de luz, e não há nada onde os raios não encontrem seu caminho. Mesmo a forma sólida, que parece impenetrável em si mesma, sente esta irradiação de forma benéfica e assim desperta para a vida, ou seja, torna-se ativa em si mesma, mesmo que não seja aparente ao olho humano, pois os raios de luz fazem com que a vida se agita por toda parte e nada permanece inalterado através da atividade daquilo que desperta para a vida. O que é ativo desdobra uma força, e onde uma força se expressa, algo novo surge. Assim, os raios de luz contribuem para o aumento do que é.... E este é o desenvolvimento de toda a beingness, que muda constantemente a sua casca exterior, assim sempre anima novas formas, e isto é provocado pela radiação da luz. Os corpos celestes, que enviam luz para o universo, contribuem assim para a redenção da beingness, pois soltam a forma exterior em cada estágio, provocam a dissolução da forma sólida, mesmo que dure por um tempo inconcebível, animam o reino vegetal, que, através da radiação da luz, obviamente ganha vida, ou seja, está em estado de constante mudança. Eles também são considerados invulgarmente benéficos pelos seres que cobrem a mudança terrena na vida animal..... E finalmente são indispensáveis para o ser na última etapa, para o ser humano que não consegue viver sem a luz.... A luz é sempre dirigida para a beingness que ainda definha na escuridão, e empurra sempre instintivamente para a luz, pois a beingness só se sente à vontade na luz. No palco humano, porém, a disposição pode, além da luz necessária para a vida, também sentir o benefício do fornecimento de luz espiritual e, da mesma forma, lutar por esta.... Mas este último depende dele, pois isso é decidido pelo seu livre arbítrio, se ele deseja o influxo de luz do reino espiritual.... (25.10.1941) O ser no estágio do livre-arbítrio também lutará pela luz que flui continuamente para ele para a preservação da sua vida física. Pois também precisa da luz para a atividade terrestre. Assim que o ambiente do ser é leve e luminoso, ele também está disposto a ser ativo. O ser luta constantemente contra a escuridão, tentando rompê-la através da sua própria geração de luz, assim que o fornecimento de luz é legalmente interrompido. E isto também está dentro do reino da capacidade terrena. A luz que o homem precisa terrena, ele também pode produzir terrena onde ela falta. E ele fará uso dessa capacidade na medida do possível, pois o ser humano anseia pela luz enquanto realizar uma atividade que não precisa esconder do mundo. Mas ele não precisa da luz do reino espiritual para sua atividade terrena e, portanto, nem toda pessoa se esforça para entrar no círculo de emanação dessa luz, em vez disso, isso depende primeiro da força do desejo de aproximar-se de Deus. A luz espiritual fluirá para a pessoa que se abrir para recebê-la. A luz espiritual certamente flui para cada pessoa, mas só penetra nele se ele quiser que ela penetre. Pois a luz espiritual é o conhecimento da verdade, que certamente é acessível a todas as pessoas, mas não é desejado por todas as pessoas. As pessoas não precisam dessa luz para realizar a atividade terrena, conseqüentemente apenas aquelas pessoas que reconhecem a Deus como a luz eterna e querem se aproximar dessa luz. Estes lutam pela verdade, têm fome de conhecimento e abrem os seus corações a cada raio de luz que lhes é transmitido do reino espiritual, na forma de conhecimento. Pois para eles a ignorância é um estado igual à noite mais escura que procuram romper, na qual querem trazer luz. Eles querem banir as trevas, eles querem que a luz penetre em todos os lugares onde uma sombra de ignorância ainda pode ser reconhecida. E esse desejo de luz também deixa fugir as trevas, pois onde há desejo a luz flui inexoravelmente para ela. Ali os portões estão abertos para que a luz possa penetrar sem obstáculos. E a luz triunfará constantemente sobre as trevas, mas no estágio do livre arbítrio o ser humano tem de determinar por si mesmo se a luz ou as trevas acompanham a sua mudança terrena. Só a sua vontade decide, a sua luta pela luz deixa-o habitar na luz.... Mas o desejo de escuridão nega o acesso da luz ao coração humano, e essa vontade é decisiva para a eternidade.... A abundância da luz depende dessa vontade, que um dia pode fazer o ser infinitamente feliz na eternidade ou também pode carecer dela, pois sempre haverá felicidade onde há luz e a falta de luz significa um estado agonizante para o ser...._>Amém

Vertaler
Vertaald door: DeepL