Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Geloof-Ongeloof – Verstandelijk denken-Kennis

De zelfstandigheid van het menselijke denken is goed in te schatten, waar het om aardse vragen en de beantwoording daarvan handelt. Maar het grootste gevaar is daar, waar geestelijke vraagstukken opgelost moeten worden. De mens heeft het streven om de juistheid van zijn denken te bewijzen en dat zal hem ook lukken met puur aardse resultaten van zijn denken. Maar het geestelijke kan niet met bewijzen gestaafd worden. Bijgevolg kan iets ook nooit verstandsmatig goed of fout genoemd worden, als dat iets geestelijke vragen betreft.

De veelzijdigheid van aardse opvattingen vereist een bewijzen van dat, wat als lering voorgesteld wordt. Maar geestelijke kennis kan niet in een vaste leer gegoten worden, omdat bewijzen niet geleverd kunnen worden. Maar zoals de waarheid van wat als geestelijk gedachtengoed gewonnen werd, niet bewezen kan worden, zo kan men ook geen bewijs voor de onwaarheid hiervan leveren, want zelfs het hoogontwikkelde verstand kan niet binnendringen in een gebied dat gesloten voor hem blijft, zolang hij geen beroep doet op geestelijke kracht.

Men zal steeds alleen maar van ‘geloof’ kunnen spreken. Maar het geloof is een zaak van het hart, niet van het verstand. Via de weg van het geloof komt de mens tot een kennis, die hij zich nooit verstandsmatig toe kan eigenen. Maar het is niet mogelijk om deze kennis te bewijzen. Maar ook de onwaarheid van dat, wat hij gelooft te weten, kan niet bewezen worden.

En omdat er geen bewijs geleverd kan worden, moet het aan de medemensen overgelaten blijven om zich de kennis van de gelovige mensen toe te eigenen. En het in ontvangst nemen van deze wijsheden is een volledig vrije aangelegenheid van de wil. Maar anderzijds heeft de medemens ook niet het recht om hem als een fantast of leugenaar voor te stellen, want ook hiervoor kan hij geen bewijs leveren en zijn nog zo scherp en helder verstandelijke denken is ontoereikend voor geestelijke waarheden.

De gelovige mens accepteert deze waarheden. De ongelovige weigert. De gelovige mens is een weg gegaan, die ook de ongelovige kan gaan, als hij dat wil. Maar dan moet hij dezelfde kennis vergaren en pas dan kan hij zich van de waarheid overtuigen van dat, wat hij eerst afwees. Geloof of ongeloof bepaalt het kennisniveau of volledige onwetendheid. Waar het aan geloof ontbreekt, daar richt het scherpste verstandsmatige denken niets uit. Het leidt tot dwaling. Menselijke wijsheid onderzoekt aardse vraagstukken en dringt toch geen gebieden binnen, die ver weg van het aardse liggen. Maar diep geloof licht de sluier van het verborgene en het onthult de mensen de diepste geheimen.

En ofschoon er ook niets bewezen kan worden, de eveneens gelovige zal onvoorwaardelijk dat als waarheid erkennen, wat hem van gelovige zijde gegeven wordt. Voor hem zal dezelfde kennis ontsloten worden. Hij zal met gelukkig makende zekerheid opkomen voor dat, wat hij als waarheid herkent en de wijsheid van het verstand zal hem niet van het tegendeel kunnen overtuigen, omdat zijn hart hem de bevestiging geeft dat hij juist denkt.

Dus de waarheid kan alleen maar aan de medemens gegeven worden, maar om deze als waarheid te kunnen accepteren, moet deze mens zich eveneens tot een gelovig, naar waarheid verlangend mens kunnen vormen. Pas dan herkent hij de waarde van dat, wat hem geboden wordt en dan zal hij zich ook niet in de war laten brengen, als de waarheid hem verstandsmatig weerlegd wordt en deze als onwaarheid voorgesteld of betwijfeld wordt. Puur verstandsmatig naar voren gebrachte indrukken moeten daarom niet beoordeeld worden, maar er moet aandacht geschonken worden aan het gevoel van het hart, want dit is geloofwaardiger dan aards verworven wijsheid.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Peter Schelling

La foi – l’incrédulité – pensées de l’entendement - le savoir

Il est bien de reconnaitre l’indépendance de la pensée humaine lorsqu’il s'agit de questions terrestres et de leurs réponses mais le plus grand danger est là où doivent être résolu des problèmes spirituels. L'homme s’efforce de montrer la justesse de sa pensée et il y réussira dans les résultats purement terrestres de ses pensées. Mais le spirituel ne peut pas être annoncé avec des preuves, on ne peut par conséquent jamais démontrer quelque chose intellectuellement comme étant juste ou faux en ce qui concerne les questions spirituelles. La multiplicité des opinions terrestres demande une démonstration de ce qui est établi comme enseignement. Mais le savoir spirituel ne peut pas être issu d’un enseignement solide, parce qu'il ne peut pas lui être apporté de démonstrations. Mais de même qu’on ne peut démontrer la Vérité de ce qui a été conquis comme patrimoine spirituel, on ne peut apporter aucune démonstration pour la non-vérité, parce que même l'entendement hautement développé ne peut pas pénétrer dans une région qui lui reste fermée tant qu’il ne se sert pas pour cela de la Force spirituelle. On pourra toujours seulement parler de « foi » ; mais la foi est une affaire du cœur, pas de l'entendement. Avec la foi l’homme arrive à un savoir qu’il ne pourrait intellectuellement jamais s'approprier. Il n'est cependant pas possible de démontrer ce savoir, comme on ne peut pas démontrer la non-vérité de ce qu’on croit savoir. Et vu qu’il ne peut pas être fourni de démonstrations, il doit aussi être laissé au prochain la possibilité de s'approprier le savoir de l'homme croyant. L'acceptation de cette Sagesse est l’affaire de la totale libre volonté. Mais d'autre part le prochain n'a pas le droit de la présenter comme pleine de fantaisie ou erronée, parce que bien qu’il n'en puisse fournir aucune démonstration parce que les pensées de son entendement, pour aussi aigües et claires qu’elles soient, sont insuffisantes vis-à-vis des Vérités spirituelles. L'Homme croyant accepte, le mécréant refuse. L'homme croyant a pris un chemin que le mécréant peut parcourir, s'il le veut. Et alors il devra ramasser les mêmes connaissances et seulement alors il pourra se convaincre de la Vérité de ce qu’il a d'abord refusé. La foi ou l’incrédulité détermine le degré du savoir ou bien de la totale ignorance. Mais là où manque la foi, l’entendement le plus aigu ne sert à rien et mène à l'erreur. La sagesse humaine explore des problèmes terrestres et de toute façon ne pénètre pas dans les domaines qui sont hors du terrestre. Mais une foi profonde soulève le voile sur ce qui est caché et à l'homme sont révélés les plus profonds Mystères. Et même s’ils ne peuvent être démontrés en rien, le croyant reconnaîtra inconditionnellement comme Vérité ce qui est transmis de la part de croyants. Le même savoir lui sera ouvert, il ressentira avec une heureuse sécurité ce qu'il reconnaît comme Vérité, et la sagesse de son entendement ne pourra pas le convaincre du contraire, parce que son cœur lui donne la sensation qu‘il est dans le juste savoir. Donc, au prochain il peut être transmis seulement la Vérité, mais pour pouvoir l’accepter comme Vérité, celui-ci doit aussi se former en homme croyant, qui désire la Vérité, seulement alors il reconnaîtra la valeur de ce qui lui est offert et alors il ne se laissera pas enjôler lorsque la Vérité est réfutée intellectuellement et présentée comme une non-vérité ou mise en doute. Donc des impressions exposées purement d’une manière intellectuelle ne doivent pas être prises en compte, mais seul le sentiment du cœur doit être considéré, parce que celui-ci est plus crédible que la sagesse conquise d’une manière terrestre.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Jean-Marc Grillet