Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

(In de handgeschreven kopie ontbreekt de titel, zie Nr. 1916) – Zonde van de liefdeloosheid

De aan God tegengestelde wil was aanleiding voor de afval van God en deze aan God tegengestelde wil was dus de tegenpool van God. Dat wil zeggen het wezenlijke dat een tegenovergestelde wil heeft, keert zich van God af en keert juist naar die macht, die deze tegengestelde wil ontstoken heeft, die zich bewust tegenover God plaatste. En dit was een wezen dat van goddelijke oorsprong was, dus een hoogst volmaakt wezen, dat het echter ook vrijstond om zich tegen God te keren, omdat de vrijheid van de wil immers absoluut tot de volmaaktheid behoort.

Het is nu ook begrijpelijk, dat ook het wezenlijke, dat door de wil van deze macht ontstond, eveneens de tegen God gerichte vrije wil in zich moest dragen, dus in een graad van onvolmaaktheid geduwd werd, zonder daar zelf schuld aan te hebben. Daarom gaf God dit wezenlijke het zelfbeschikkingsrecht, zodat het wezen weer vrij zijn heer zou kunnen kiezen.

En het wezenlijke gaf nu uit vrije wil de voorkeur aan de tegenstander van God. Bijgevolg was het nu niet meer zonder schuld, want om een besluit te kunnen nemen, moest dit wezenlijke, dat duisternis in zich droeg als teken van zijn verwijderd zijn van God, met het licht in aanraking komen om ook hiervan te weten. Maar het voerde een strijd tegen het heldere licht om ook deze overvloed aan licht tot zich omlaag te trekken en dit was een duidelijk verzet tegen God. Zodoende werd het wezenlijke zondig.

En om weer vrij te kunnen worden van deze zonde van het vroegere verzet tegen God, werd alles geschapen. Hemel en aarde en alle hemellichamen. De totale schepping. En nu gaat het wezenlijke door de schepping steeds alleen maar dit ene doel tegemoet: in de nabijheid van God geraken, om helder verlicht te worden. Om dat te worden, wat het eens gemakkelijk had kunnen zijn, maar afgewezen heeft.

De schepping bevat het wezenlijke in zich, dat nog ver of minder ver van God verwijderd is, maar al het wezenlijke is aan de tegenstander van God onttrokken, zolang het de gang door de individuele scheppingswerken gaat. Maar het wezen kan niet systematisch naar de hoogte geleid worden, omdat het dan alleen maar een gericht, dus willoos tot rijpheid gekomen wezen zou zijn, wat de graad van volmaaktheid uit zou sluiten.

Bijgevolg moet zijn wil, of hij voor God of voor Diens tegenstander kiest, opnieuw beproefd worden. Dus moet hem een tijd lang de vrije wil gegeven worden en tegelijkertijd moet de tegenstander van God weer de toegang tot en de invloed op het wezenlijke toegestaan worden. Maar evenzo is ook de invloed van de lichtwezens toegelaten, zodat het wezen dus werkelijk vrij voor God of Diens tegenstander kan kiezen. En beiden ontplooien nu hun activiteiten en strijden om het wezen, dat als mens op aarde deze wilsproef moet doorstaan.

Vóór het verlossingswerk van Christus was de invloed en de macht van de tegenstander enorm en de wil, ofschoon vrij, was buitengewoon verzwakt door juist deze macht van zijn verwekker. En de goddelijke liefde erbarmde zich. God kon niet ingrijpen door te dwingen om juist het volmaakt worden van het wezen niet onmogelijk te maken. Zodoende moest Hij de wezens Zelf te hulp komen. Hij moest als verdediger van deze onderdrukte wezens de strijd opnemen tegen degene, die de wil van de mensen door zijn macht gebonden had. Hij moest tegen hem strijden, maar met middelen, die als enige de macht van de tegenstander konden breken. Hij moest met middelen van liefde strijden, want hiertegen was de tegenstander machteloos.

En uit liefde voor de mensen liet de Godmens Jezus Zich aan het kruis slaan en overwon daardoor de dood. Dat wil zeggen de gebonden wil en tegelijkertijd degene, die de wil gebonden had. En vanaf dat moment was de weg vrij voor iedereen, die net als Jezus deze weg wilde betreden, want deze moet eveneens de weg van de liefde gaan, maar ook in het geloof in de goddelijke Verlosser van de mensheid.

De mens, die in de liefde staat, zal ook Jezus Christus als de Verlosser erkennen en aanvaarden, want hij staat als het ware in het nauwste verband met Hem, als hij in de liefde staat, dat wil zeggen op aarde liefdevol actief is. Op hem heeft de tegenstander weinig invloed en kan hem dus ook niet de kennis van de goddelijkheid van Jezus afnemen. Derhalve zal Jezus Christus als Gods zoon en Verlosser van de wereld erkend worden door allen, die zich door werken van liefde uit de macht van de tegenstander van God bevrijd hebben.

Die Hem echter afwijzen, staan nog onder diens invloed en zodoende is hun wil nog gebonden. Ze kunnen daar alleen maar uit vrij komen wanneer ze, als ze te zwak zijn om eigenmachtig weerstand te bieden of in liefde werkzaam te zijn, smekend om de genaden van het verlossingswerk vragen. De wil, om de juiste weg naar God te gaan, zal hen ook de kracht geven. Want Jezus Christus heeft Zijn leven gegeven, opdat deze wil gesterkt wordt, zodat de mens, als hij zich uit de vijandige macht bevrijden wil, dit ook kan wanneer hij Jezus Christus belijdt.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Peter Schelling

(In the manuscript copy the heading is missing, see) Nr. 1916 - Sin of lovelessness....

The God-opposing will was the cause of the apostasy from God, and this God-opposing will was therefore the antithesis of God, i.e., the essence of the opposing will strove away from God and towards the very power which had kindled this opposing will, which therefore consciously opposed God. And this was an entity which was of divine origin, thus a highly perfect being which, however, was also free to oppose God, since freedom of will is absolutely part of perfection. It is now to be understood that the beingness that came into being through the will of this power also had to carry the free will within itself, i.e. it was forced into a degree of imperfection through no fault of its own. Therefore God gave this being the right of self-determination, so that it could again freely choose its master. And now, of its own free will, the beingness decided in favour of God's adversary. Consequently, it was no longer blameless, for in order to be able to decide this being, which carried darkness within itself as a sign of distance from God, had to come into contact with the light in order to know about it.... But it waged a battle against the full of light in order to draw the full of light down to itself, and this was an open rebellion against God. So the beingness became sinful.... And in order to be able to be free again from this sin of the former rebellion against God, everything was created.... heaven and earth, all world bodies.... the entire creation. And now the beingness walks through this creation always only towards the one goal of coming close to God in order to become full of light.... in order to become what it once has been but spurned. Creation harbours the beingness within itself, which is even further or closer to God, but all beingness is removed from the influence of God's adversary as long as it goes through the individual works of creation. However, the being cannot be systematically guided upwards because then it would only be a directed being, i.e. it would have reached its state of maturity without will, which would exclude the degree of perfection. Consequently, its will has to be tested anew as to whether it decides in favour of God or His adversary. Thus he must be given free will for a time and at the same time God's adversary must be allowed to enter and influence the being again. But likewise also the influence of the light beings is allowed so that therefore the being can really freely decide in favour of God or his opponent. And both now develop their activity and fight for the being, which has to pass this test of will as man on earth.... Before Christ's act of salvation the adversary's influence and power was immense and the will, although free, was extraordinarily weakened by precisely this power of its creator. And divine love took pity on him.... However, God could not intervene by force in order not to make the perfection of the being an impossibility. So He had to come to the beings' aid Himself.... As the representative of these enslaved beings He had to take up the fight against the one who had bound the will of men through his power.... He had to fight against him, but he had to fight with means that were the only ones that could break the power of the adversary.... He had to fight with means of love, for the adversary was powerless against them. And out of love for people the God-man Jesus allowed Himself to be nailed to the cross and thereby overcame death.... i.e. the bound will and at the same time the one who had bound the will.... And from the very beginning the path was clear for everyone who, like Jesus, wanted to take this path, for he must likewise take the path of love, but also in faith in the divine saviour of humanity. The human being who is in love will also be able to recognize and affirm Jesus Christ as redeemer, for he is, as it were, in the closest union with Him if he is in love, i.e. if he is lovingly active on earth. The adversary has little influence over him and therefore cannot deprive him of the knowledge of Jesus' divinity. Consequently, Jesus Christ will be recognized as the son of God and redeemer of the world by all those who have freed themselves from the power of God's adversary through loving activity. However, those who reject Him are still under his influence and therefore also still bound by his will.... They can only become free from it if they.... if they are too weak to offer resistance on their own authority or to lovingly.... fervently ask for the favours of the work of redemption. The will to take the right path to God will also give them the strength. For Jesus Christ laid down His life so that this will would be strengthened, so that the human being, if he wants to free himself from the opposing power, can also do so if he confesses Jesus Christ....

Amen

Vertaler
Vertaald door: Doris Boekers