Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Rechtvaardigheidsgevoel - Het veroordelen van de medemens

Het rechtvaardigheidsgevoel moet in de mens aanwezig zijn, daar hij anders geen oordeel kan vellen over een liefdeloos schijnende handelwijze. Wie zichzelf zo verheven voelt dat hij geen tegenspraak duldt omdat hij denkt onfeilbaar te zijn, zal ook nooit rechtvaardig denken, want hij kent de mens niet hetzelfde recht toe als zichzelf. Er is een groot onderscheid te maken tussen de mensen. Wie zichzelf en zijn handelen aan strenge kritiek onderwerpt, zal ook steeds zijn best doen andere mensen rechtvaardig te beoordelen. Maar wie alle fouten alleen bij de medemens zoekt en meent zelf zonder fouten te zijn, die beschouwt elke handelwijze alleen vanuit het standpunt van iemand die overal boven staat en dus is zijn oordeel verkeerd.

Ieder mens kan zich vergissen, ieder mens kan fouten maken. Maar hij moet zichzelf doorzien, dan kan hij tegen zijn fouten strijden en dus edeler worden. Maar wie niet een fout bij zichzelf ziet, streeft ook niet naar volmaaktheid. Als hij liefdeloos handelt, is hij zich daar niet van bewust, hij geeft er zich geen rekenschap van en is niet in staat zijn handelen rechtvaardig te beoordelen. Hij mist het rechtvaardigheidsgevoel, hij zal steeds zijn eigen handelen onaantastbaar vinden, maar de medemens vanwege een kleine fout trachten te kleineren. Het moet de mens duidelijk zijn dat hij niet het recht heeft de medemens een onedele handeling te verwijten zolang hij zelf niet op een moreel hoog peil staat. Hij moet steeds aan zijn eigen onvolmaaktheid denken wanneer hij de medemens diens tekortkoming wil verwijten.

Wie echter de rechtvaardigeidszin in zich draagt, die zal ook niet zo snel oordelen over de medemens. Want hij zal proberen zich in dezelfde situatie te verplaatsen en dan ook begrip hebben voor de zwakheden en fouten van de ander. Om dat te kunnen moet hij ook oprecht zijn, hij moet de dingen zien zoals ze zijn. Hij mag zichzelf niet te hoog aanslaan, de medemens echter niet te laag, want dan zal hij zijn eigen fouten met een andere maatstaf beoordelen dan de fouten van de ander en dat schakelt elk rechtvaardig denken en oordelen uit.

Het is zo onvergelijkelijk waardevol zichzelf streng aan te pakken. De mens blijft zichzelf dan trouw en hij zal niet door eigenliefde de medemens onrecht aandoen doordat hij diens handelwijze onrechtvaardig veroordeelt en zichzelf tegenover hem verheven voelt. En zo moet de mens eerst zichzelf en zijn handelen beschouwen, voordat hij dat van de medemens bekritiseert en zich tot diens rechter opwerpt.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Gerard F. Kotte

Il sentimento di giustizia – Il giudicare il prossimo

Il sentimento di giustizia deve dimorare nell’uomo, altrimenti non può emettere nessun giudizio su un modo d’agire apparentemente disamorevole. Chi sente sé stesso così superiore, che non tolleri nessuna contraddizione, perché si crede infallibile, non penserà mai nel modo giusto, perché non concede all’uomo lo stesso diritto come a sé stesso. C’è da fare una grande differenza fra gli uomini. Chi sottopone sé stesso ed il suo agire ad una severa critica, si sforzerà anche sempre di giudicare giustamente altri uomini. Ma chi cerca unicamente gli errori nel prossimo e crede sé stesso privo d’errori, considera ogni modo d’agire solamente dal punto di vista della superiorità e quindi il suo giudizio è falso. Ogni uomo può errare, ogni uomo può sbagliare. Ma deve riconoscere sé stesso, allora può combattere i suoi errori e nobilitare sé stesso. Chi però non riconosce nessun errore in sé, non tende nemmeno al perfezionamento. Quando agisce disamorevolmente, non si rende conto, non se ne dà nessuna giustificazione ed è incapace di giudicare giustamente il suo agire. Gli manca il sentimento della giustizia. Troverà sempre intoccabile il suo proprio agire, ma cercherà di abbassare il prossimo per via di pochi errori. L’uomo deve rendersi conto che non ha nessun diritto, di rimproverare al prossimo un’azione ignobile, finché egli stesso non sta su un alto gradino di buon costume. Deve sempre pensare alla sua propria imperfezione, quando vuole rimproverare quella del prossimo. Ma quando in qualcuno dimora il senso della giustizia, costui non giudicherà così velocemente su un prossimo, perché tenterà di immedesimarsi nella stessa situazione e poi avrà anche comprensione per le debolezze ed errori dell’altro. Per poter fare questo, deve però anche essere veritiero, deve vedere le cose come sono, non deve stimare sé troppo alto, il prossimo però troppo basso, perché allora misurerà i suoi propri errori con un'altra misura che gli errori dell’altro, e questo esclude ogni giusto pensare e giudicare. E’ così incomparabilmente prezioso essere severo con sé stesso nel giudizio, allora l’uomo rimane fedele a sé stesso e non causerà nessuna ingiustizia al prossimo per amor proprio, mentre condanna il modo d’agire di costui in modo ingiusto e sente sè stesso superiore nei confronti di lui. Così l’uomo osservi dapprima sé stesso ed il suo agire, prima di criticare quello del prossimo ed erigersi su di lui come giudice.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Ingrid Wunderlich