Het begin van al het bestaande is God en God moet ook het doel zijn van alles wat bestaat. Als het wezenlijke uit God een ander doel kiest, namelijk de tegenpool van God, dan is dit zijn ondergang. Het is zijn geestelijke ondergang, ofschoon het wezen steeds weer de gelegenheid geboden wordt de juiste weg in te slaan, de weg die naar het juiste doel leidt. Maar er zitten dan eindeloze tijden tussen de kwellingen en het geboeid zijn en deze mogelijkheden, die de toestand van definitieve verlossing op kunnen leveren.
Het is op generlei wijze een geweldsdaad, waardoor het wezen weer met God als zijn Schepper verenigd wordt, maar het wezen heeft het zelfbeschikkingsrecht en kan streven naar het doel, dat hij wenst. Het wordt niet gedwongen, maar steeds enkel geestelijk beïnvloed en dit weliswaar tegelijkertijd door goede en slechte wezens, zodat het nu voor de beslissing geplaatst is aan welke invloed het zich wil overgeven. En dus is zijn eigen wil doorslaggevend.
Als nu de eigen wil verzwakt is, bestaat het grootste gevaar, dat niet het juiste doel nagestreefd wordt, maar dat het wezen zich steeds weer van God verwijdert. Dus de slechte krachten hebben de overhand gekregen, het wezen van God vervreemd en naar henzelf toe laten keren. Het wezen zelf kan niet van schuld vrijgesproken worden, omdat het geen gebruik maakt van de kracht, die de tegenstand licht voor hem had gemaakt. Het vroeg niet om de kracht, die hem ter beschikking stond en dus verloor het. En het was voldoende onderwezen door het woord van God, dat het de kracht uit God moest gebruiken voor de definitieve bevrijding. Maar hij veronachtzaamde dit woord en het is dus niet vrij van schuld.
Het wezen moet dus ook zelf bijdragen aan de verlossing, doordat het zijn eigen wil opgeeft en zich onderwerpt aan God als zijn Schepper. Want als het dat doet, geeft hij er zijn toestemming voor, dat God Zich om hem bekommert en hem nu hulpvaardig bijstaat, zodat het zijn uiteindelijke aardse opdracht vervult. Zonder opgave van de eigen wil zou het een zekere dwang van God zijn, als Hij het wezen naar zijn uiteindelijke doel leidt. Om volmaakt te worden hoort de eigen wil onder de goddelijke wil geplaatst te worden, want pas dan kan God zich uiten en het wezen nu duidelijk leiden, want het wil immers dan dat, wat goed is en naar God leidt.
Amen
VertalerLe point de départ de tout ce qui existe est Dieu, et Il doit être aussi le But de tout ce qui est. Si l'être primordial issu de Dieu se choisit un autre but, et c'est-à-dire le pôle opposé de Dieu, alors cela est sa ruine, c’est son naufrage spirituel, même si à l'être toujours et encore de nouveau il est offert l'occasion de prendre la voie qui mène au juste but. Toutefois malgré les tourments de l'être lié depuis des temps infinis il y a des possibilités qui peuvent procurer l'état de libération définitive. Ce n'est nullement un acte de violence que celui par lequel l'être est de nouveau uni avec Dieu en tant que son Créateur, car l'être lui-même a le droit à l'autodétermination et il peut poursuivre le but qui lui plaît. Il n'est pas forcé, mais toujours seulement influencé mentalement en même temps par des êtres spirituels bons et mauvais, de sorte que maintenant il est mis devant la décision de choisir vers quelle influence il veut aller. Si maintenant sa volonté est affaiblie, il y a le plus grand danger qu'il ne tende pas vers le but juste, mais que l'être s'éloigne toujours de nouveau de Dieu. Par conséquent ce sont les forces mauvaises qui ont conquis le dessus et ont éloigné l'être de Dieu, et l’ont guidé vers elles. Toutefois l'être ne peut pas être acquitté de sa faute, étant donné qu’il ne s’est pas servi de la Force qui lui aurait rendu facile la résistance. Il n'a pas demandé la Force qui est à sa disposition, et donc il a échoué. À travers la Parole de Dieu il lui est indiqué à suffisance qu’il devait employer la Force de Dieu pour sa dernière libération, mais il a méprisé cette Parole, et donc il n'est pas libéré de sa faute. L'être lui-même doit contribuer à son auto-libération, en renonçant à sa volonté et en se soumettant à Dieu en tant que son Créateur. Parce que s'il le fait, alors il renonce à son obstination, chose pour laquelle Dieu prend soin de lui et l'assiste en l'aidant, pour qu'il s'acquitte de sa dernière tâche terrestre sans renoncer à sa propre volonté car ce serait d’une certaine manière une contrainte de Dieu s'il menait l'être à son dernier but. Pour devenir parfait, il faut la soumission de sa volonté à la Volonté divine, parce que seulement alors Dieu peut Se manifester et guider maintenant visiblement l'être, car alors il veut ce qui est juste et qui mène à Dieu.
Amen
Vertaler