De gevaren van het aardse leven zijn onbeschrijfelijk groot, als de mens zich op zijn eigen kracht verlaat. Want de tegenstander kan zijn macht gebruiken zonder op één of andere tegenstand te stuiten. En hij gebruikt deze macht om de menselijke wil te verzwakken. En omdat het wezen toch nog steeds in een gebonden toestand verkeert, zij het ook in een lichtere vorm, is diens wil zonder door goddelijke kracht ondersteund te worden niet voldoende in staat om tegenstand te bieden en zal dus aan de vijand ten prooi vallen.
En daarom moet beslist om de kracht uit God gevraagd worden. Dat wil zeggen dat de mens de genade van het gebed moet benutten. Hij kan zonder het gebed, zonder de vragende gedachten aan God, onmogelijk tegen de aardse gevaren gewapend zijn en de mens, die gelooft het gebed niet nodig te hebben, zal zich nooit in de strijd op aarde staande kunnen houden. Het gebed is het toegeven van zijn hulpeloosheid. Het gebed bewijst de wil van het mensenkind om aan de goddelijke wil te voldoen. Het gebed is de brug naar boven, die met een goede wil betreden wordt om het geweld van de tegenstander te ontvluchten en zich te verenigen met God.
En deze wil is er de aanleiding toe, dat God het gebed verhoort, als het in het diepste geloof, in het vertrouwen op Zijn hulp, tot God opstijgt. De hulpeloze toestand maakt het gebed onontbeerlijk. Degene, die dus gelooft zich zonder gebed te kunnen redden, voelt zichzelf enerzijds sterk genoeg en anderzijds lijdt hij te weinig onder zijn gebonden toestand om ernaar te verlangen om daarvan bevrijd te worden. Hem ontbreekt nog het besef van zijn huidige toestand, zijn begin en zijn bestemming. Het aardse leven is voldoende voor hem, welke hij gelooft uit eigen kracht te kunnen bolwerken.
Maar hij erkent ook geen boven hem staande macht als een Wezen, aan Wie hij zich kan toevertrouwen of Haar om hulp kan vragen. En hij kan dus ook niet bidden en een Wezen aanroepen, Dat dubieus voor hem is. Het ontbreekt hem dus aan geloof. En zo is het gebed aan de andere kant steeds een bewijs van innerlijk geloof, terwijl een ongelovig mens nooit zal bidden. De mens moet dus eerst geloven, voordat hij een beroep kan doen op de genaden van het gebed. En de mens, die het aan geloof ontbreekt, is onuitsprekelijk te betreuren. Het ontbreekt hem toch aan elke geestelijke hulp zonder welke hij echter de weg omhoog niet kan betreden.
Daarom mag in het aardse leven het gebed niet uitgeschakeld worden, als dit leven doelmatig geleefd moet worden en het de ziel een opwaartse ontwikkeling op moet leveren. Want door het gebed brengt de mens pas de verbinding met de goede geestelijke krachten tot stand en pas nu kan hij aan zijn aardse opdracht voldoen. Pas nu kan hij alles doen, wat zijn ziel een hogere graad van rijpheid oplevert en dus het enige doel van het aardse leven is.
Amen
VertalerI pericoli della vita terrena sono indescrivibilmente grandi, se l’uomo confida nella sua propria forza, perché l’avversario può usare il suo potere senza urtare contro una qualsiasi resistenza. E lui utilizza questo potere per indebolire la volontà umana. E dato che l’essere è sempre ancora nello stato legato, anche se in forma più leggera, la sua volontà senza il Sostegno attraverso la Forza divina non è abbastanza resistente e quindi cadrà vittima all’avversario. E perciò dev’essere assolutamente richiesta la Forza da Dio, cioè l’uomo deve utilizzare la Grazia della preghiera, senza questa, senza il pensiero richiedente a Dio, è impossibile che sia armato contro i pericoli terreni, e l’uomo, che crede di non aver bisogno della preghiera, non potrà mai sostenere la lotta sulla Terra. La preghiera è l’ammissione della sua assenza d’aiuto; la preghiera dimostra la volontà del figlio terreno di corrispondere alla Volontà divina; la preghiera è il ponte verso l’Alto, che viene quindi usato nella buona volontà per sfuggire al potere dell’avversario e di unirsi con Dio. E questa volontà è il motivo che Dio esaudisce la preghiera, se sale a Lui nella più profonda fede, nella fiducia del Suo Aiuto. Lo stato dell’assenza d’aiuto rende la preghiera insostituibile. Chi crede quindi di potercela fare senza preghiera, si sente abbastanza forte da un lato e dall’altro soffre troppo poco sotto il suo stato legato, invece di desiderare di diventarne libero. Gli manca quindi ancora la conoscenza della sua attuale situazione, della sua origine e della sua destinazione. Gli basta la vita terrena e crede di poterla affrontare con la propria forza. Ma non riconosce nemmeno una Potenza che sta al di sopra di lui come una Entità, alla Quale può affidarsi o chiedere l’aiuto. E quindi non può nemmeno pregare ed invocare un Essere, di Cui dubita. Gli manca quindi la fede. E la preghiera d’altra parte è sempre una dimostrazione di una fede interiore, mentre un uomo miscredente non pregherà mai. Quindi, dapprima l’uomo deve credere, prima che possa avvalersi delle Grazie della preghiera, e l’uomo, a cui manca la fede, è indicibilmente da compiangere, dato che gli manca ogni Aiuto spirituale, senza il quale però non può percorrere la via verso l’Alto. Perciò la preghiera non può essere esclusa nella vita terrena, se questa dev’essere vissuta secondo lo scopo e procurare all’anima il successo dello sviluppo verso l’Alto. Perché solo attraverso la preghiera l’uomo stabilisce il collegamento con la Forza buona spirituale, e soltanto ora può adempiere il suo compito terreno, solo ora può fare tutto ciò che procura alla sua anima un grado superiore di maturità e quindi questo è l’unico scopo della vita terrena.
Amen
Vertaler