Het werkzaam zijn van de goddelijke geest blijft voor de mensen onbegrijpelijk, zolang ze er zelf niets aan doen om de geest in zich op te wekken. Ze kunnen zich niet voorstellen, dat in de mens een bekwaamheid verborgen is, die slechts ontwikkeld hoeft te worden om nu successen te behalen, die op een natuurlijke manier niet behaald zouden kunnen worden. En toch zou iedereen zichzelf gemakkelijk het bewijs kunnen verschaffen, als de ernstige wil in hem actief zou worden om dit werk van de geest te beproeven. Het resultaat, dat de mensen het bewijs zou leveren, is zo buitengewoon waardevol, dat geen moeite te veel zou zijn en de poging niet geschuwd zou mogen worden.
Maar de mens zal zelden zijn gehele wil inzetten om zoiets te doorgronden, want het verlangen naar de waarheid is te weinig overheersend en dus verlangt de mens er ook niet naar om te weten en schenkt hij te weinig aandacht aan buitengewone zaken. Hij staat ook te ver van de liefde af, want liefde en het verlangen naar de waarheid zijn niet zonder elkaar in te denken.
Degene, die in de liefde staat, is door de goddelijke geest gegrepen en moet dus ook de waarheid zoeken, terwijl de mens, wiens hart niet door de liefde beroerd wordt, er ook geen verlangen naar koestert om het onverklaarbare te doorgronden. Hij ontvlucht veeleer de waarheid en alles, wat daarheen zou kunnen leiden. Want omdat hij zelf niets goddelijks ervaart, dus als hij niet in de liefde werkzaam is, zoekt hij God ook niet, hij zoekt het licht niet. Hij verlangt niet naar kennis, hij wil noch opheldering, noch waarheid. En daarom is het goddelijke werkzaam zijn voor hem iets totaal onbegrijpelijks.
En daarom zullen er hier maar weinigen over onderricht worden en weliswaar moeten zij hun geest al opgewekt hebben, omdat anders voor hen het werkzaam zijn van de goddelijke geest in de mens een leeg begrip zou zijn. En hier komt weer uit naar voren, hoe weinig deze kostbare gave gevraagd wordt en hoe zelden ze daarom uitgedeeld kan worden, want de kracht van de heilige geest zal zich nu over hen, die zich aan God in eigendom geven, uitgieten, want hun wezen zal liefde zijn. Ze zullen naar de waarheid verlangen en om de kracht uit God vragen en hun denken zal nu goed geordend zijn, want de geest van God giet zich uit over elk mensenkind en dus werkt de geest uit God op een zichtbare manier. En het zichtbare resultaat is een ver boven de menselijke capaciteiten uitspringende kennis, een opgaan in het geestelijke en de gave van het vooruitzien binnen de goddelijke wil.
Degene, die het werkzaam zijn van de goddelijke geest niet erkent, zal ook over deze voorspellingen twijfels hebben. Het is hem immers niet bekend dat de geestelijke kracht het denken van de mens voor dwaling behoedt en dat dus het mensenkind, dat zich aan het werkzaam zijn van de goddelijke geest overgeeft, niets in ontvangst nemen kan, wat tegen de goddelijke wil in gaat. Dat dus aan deze voorspellingen het volste geloof geschonken kan worden, zolang de mens naar goddelijke kracht verlangt en het werkzaam zijn van de goddelijke geest niet ontkent.
Amen
VertalerUnverständlich bleibt den Menschen das Wirken des göttlichen Geistes, solange sie selbst nichts dazu tun, den Geist in sich zu erwecken. Sie können sich nicht vorstellen, daß im Menschen eine Fähigkeit verborgen ist, die nur ausgebildet zu werden braucht.... um nun Erfolge zu zeitigen, die in natürlicher Weise nicht errungen werden können. Und doch könnte ein jeder sich leicht den Beweis selbst schaffen, so der ernstliche Wille in ihm rege würde, dieses Wirken des Geistes zu erproben. Es ist der Erfolg so ungewöhnlich wertvoll, daß keine Mühe zu groß wäre und der Versuch nicht gescheut werden dürfte, der dem Menschen den Beweis erbringen würde. Es wird aber selten der Mensch seinen ganzen Willen daransetzen, solches zu ergründen, denn es ist das Verlangen nach der Wahrheit zu wenig vorherrschend, und also begehrt der Mensch auch nicht zu wissen und schenkt außergewöhnlichen Dingen zu wenig Beachtung. Er steht auch der Liebe zu fern, denn Liebe und Wahrheitsverlangen sind nicht ohneeinander zu denken. Wer in der Liebe steht, ist vom göttlichen Geist erfaßt und muß sonach auch die Wahrheit suchen.... während der Mensch, dessen Herz unberührt von der Liebe ist, auch kein Verlangen danach trägt, Unerklärliches zu ergründen. Er flieht vielmehr die Wahrheit und alles, was dazu führen könnte, denn da er selbst nichts Göttliches empfindet, so er nicht liebetätig ist, sucht er auch nicht Gott, er sucht nicht das Licht.... er begehrt nicht zu wissen, er will weder Aufklärung noch Wahrheit.... Und göttliches Wirken ist ihm daher etwas völlig Unverständliches. Und es werden daher nur wenige unterrichtet sein darüber, und zwar müssen diese ihren Geist schon erweckt haben, ansonsten ihnen auch das Wirken des göttlichen Geistes im Menschen ein leerer Begriff wäre. Und wieder geht daraus hervor, wie wenig diese kostbare Gabe angefordert wird und wie selten sie daher ausgeteilt werden kann, denn die Kraft des hl. Geistes wird sich nur über jene ausgießen, die sich Gott zu eigen geben, denn deren Wesen wird Liebe sein.... Sie werden im Wahrheitsverlangen stehen und die Kraft aus Gott anfordern, und es wird nun das Denken derer wohlgeordnet sein, denn es gießet sich der Geist Gottes aus über jenes Erdenkind und wirket also der Geist aus Gott in sichtbarer Weise. Und es ist der sichtbare Erfolg ein weit über menschliche Fähigkeiten hinausragendes Wissen, ein Aufgehen im Geistigen und die Gabe des Vorausschauens im göttlichen Willen. Es wird, wer das Wirken des göttlichen Geistes nicht anerkennt, auch in jene Voraussagen Zweifel setzen, ist es ihm doch unbekannt, daß des Geistes Kraft das Denken des Menschen vor Irrtum bewahrt und also das Erdenkind, das sich dem Wirken des göttlichen Geistes überläßt, nichts entgegennehmen kann, was wider den göttlichen Willen geht.... daß also jenen Voraussagen vollster Glaube entgegengebracht werden kann, solange der Mensch göttliche Kraft begehrt und das Wirken des göttlichen Geistes nicht verneint....
Amen
Vertaler