De poort naar de eeuwigheid mag geen mens afschrikken. Zo is de wil van God. Maar de wil van de mens gaat alleen te vaak een andere weg en maakt van de binnenkomst in het hiernamaals een moment van de diepste vrees en verlatenheid in plaats van een moment van de zaligste vreugde. En de goedheid van God heeft hem toch talloze malen in zijn leven op aarde de juiste weg gewezen. Maar omdat de wil van de mens niet aangetast mag worden, beperkt de Vader in de hemel Zich altijd alleen maar tot aanwijzingen van verschillende aard, maar nooit zo, dat de mens gedwongen een weg moet gaan, die zeker naar het doel leidt. En zo is de mens in staat om het moment van de scheiding van het lichamelijke omhulsel steeds volgens eigen wil tot vreugde of tot leed te vormen, en hij zal eeuwig niet in zijn wil gehinderd worden.
Welke moeite en inspanning het aan de kant de lichtwezens, die elk mens begeleiden, het mensenkind voortdurend op de juiste weg leiden als deze zijn hoge doel niet bewust nastreeft, nu kost, is hieruit op te maken, dat deze wezens de aarde onophoudelijk omgeven en onophoudelijk hun geestelijke kracht naar de aardse wezens toe laten stromen. Als de mensen zich gewillig aan elke opwelling van het hart over zouden willen geven, zou het voor de hen begeleidende wezens gemakkelijk zijn om de mensen tot de hoogste volmaaktheid te vormen. Maar hoe zelden leeft een mensenkind in het zuivere besef, dat het op aarde alleen voor zijn vervolmaking moet leven? En hoe zelden heeft dat hieruit een volledig aanpassen aan de goddelijke wil tot gevolg?
De mensen verkeren veel meer in strijd met de gedachten, die zich aan hen opdringen, die de mensen naar elke richting zouden willen beïnvloeden. Wat ze moeten doen om op een God welgevallige manier te leven, bevalt hen meestal niet. Ze denken niet aan het einde van hun lichaam en de dus onvolmaakte toestand van hun ziel, maar alleen maar aan het lichaam en diens welzijn. En daarom is het voor de lichtwezens ongelofelijk moeilijk om één of andere invloed op zulke mensenkinderen uit te oefenen. En dus is de hulp, die hun geboden kan worden, zeer gering, ofschoon het hun mateloos ter beschikking staat.
Maar de mens gelooft zulke hulp niet nodig te hebben, omdat hij zichzelf sterk genoeg waant om zijn leven op te bouwen en hij niet goed over het eigenlijke levensdoel nadenkt. Kijk, het is de grote fout van de mensheid, dat ze haar eigen kracht al te zeer vertrouwt en dat ze daarom trots en arrogant is. Het ware geloof moet getoond worden door een deemoedig karakter. Hoe minder een mens zichzelf vertrouwt, des te eerder wenst hij hulp. En dan is de juiste hulp van de wezens, die in het licht staan, heus te verwachten. Het mensenkind moet ongelofelijk worstelen en zijn kracht zou vroegtijdig afnemen, als er geen geestelijke hulp voor hem klaar zou staan.
En deze geestelijke hulp waarschuwt ook voor een al te snel oordeel, als het er de schijn van heeft, dat de Heer voor Zijn werkzaam zijn op aarde voor van tevoren ontwikkelde mensen kiest. Dat wil zeggen mensen, die door volmaakte wezens goed onderricht zijn. Deze opvatting zou de mensen in hun mening kunnen sterken, dat de wil van God één of andere taak aan die mensen geeft en het dus onbelangrijk is, hoe ver de geestelijke rijpheidsgraad van de mens is. O nee, elk mens moet met al zijn kracht strijden om eens het inzicht te krijgen. En dit worstelen is bijzonder zwaar en daarom moet het op de voorgrond geplaatst worden. En dan moet zijn wil onderworpen worden en zonder tegenstand moet het zich schikken naar de wil van God.
Alleen degenen, die hun wil aan de Heer opofferen, worden gekozen voor een taak, die van heel bijzonder belang is. Maar het worstelen van elk mens moet ertoe leiden, dat de mens zich aan zijn geestelijke hulpkrachten overgeeft en zich dus door hen naar de juiste weg, die naar de poort van de eeuwigheid, dus met zekerheid naar de hemelse gelukzaligheid voert, laat leiden. En jullie zullen niet terug hoeven schrikken voor het moment van de dood, want ze zal voor jullie slechts een verlossing uit het lichamelijke omhulsel betekenen.
Amen
VertalerLa Porta nell’Eternità non deve spaventare nessun uomo, così è la Volontà di Dio. Ma la volontà dell’uomo percorre solo troppo sovente un’altra via e rende l’entrata nell’aldilà invece in un’ora della gioia più beata, nell’ora del più profondo timore ed abbandono. E la Bontà di Dio gli ha indicata la retta via innumerevoli volte nella sua vita terrena. Ma dato che la volontà non dev’essere sfiorata, il Padre nel Cielo Si limita sempre soltanto ad indicazioni di ogni genere, ma non che l’uomo debba percorrere per costrizione una via, che conduce sicura alla meta. E così l’uomo potrà rendersi l’ora della separazione dall’involucro corporeo secondo la propria volontà, in gioia o in sofferenza, e non verrà eternamente ostacolato nella sua volontà. Quale fatica e sforzo ora costa questo da parte degli esseri di Luce che assistono ogni uomo, per guidare costantemente il figlio terreno sulla retta via, ma se questo non persegue già coscientemente la sua alta meta, risulta dal fatto, che questi esseri circondano continuamente la Terra e lasciano ininterrottamente affluire la loro Forza spirituale agli esseri terreni. Se gli uomini si abbandonassero volontariamente ad ogni moto del cuore, per gli esseri assistenti sarebbe facile formare gli uomini nella più alta perfezione; ma quanto raramente un figlio terreno vive nella chiara conoscenza, che sulla Terra deve vivere solamente secondo il suo perfezionamento, e quanto raramente ne risulta un totale inserirsi nella Volontà divina. Gli uomini si trovano molto di più nella battaglia con i pensieri che vogliono imporsi a loro, che vorrebbero influenzare gli uomini in quella direzione. Quello che devono fare per vivere compiacenti a Dio, a loro non piace quasi mai; non pensano alla fine del loro corpo ed allo stato imperfetto della loro anima, ma soltanto al corpo ed il suo benessere, e perciò per gli esseri di Luce è incredibilmente difficile e così l’aiuto molto scarso, che può essere offerto loro, benché stia a loro disposizione smisuratamente. Ma l’uomo crede di non aver bisogno di un tale aiuto, perché si crede abbastanza forte, per costruirsi la sua vita da sé e non pensa bene al vero scopo della vita. Vedete, questo è il grande errore dell’umanità, che confida troppo nella sua forza, e perciò è orgogliosa ed arrogante. La vera fede dev’essere dimostrata attraverso un essere umile. Meno l’uomo confida in sé stesso, più desidera l’aiuto. Ed è davvero da sperare il giusto aiuto dagli esseri che stanno nella Luce. Il figlio terreno deve combattere incredibilmente, e la sua forza si paralizzerebbe anzitempo, se non fosse pronto l’aiuto spirituale in ogni momento. E questo aiuto spirituale vi avverte anche da un giudizio troppo affrettato, quando ha l’apparenza come se il Signore Si scegliesse per il Suo Agire sulla Terra degli pre-istruiti spirituali, cioè degli uomini ben ammaestrati da esseri perfetti. Questa supposizione potrebbe rafforzare gli uomini nella loro opinione, che la Volontà di Dio assegnasse all’uomo questa o quella funzione e quindi sarebbe indifferente, fin dove sia arrivato lo stato di maturità dell’uomo. Oh no, ogni uomo deve lottare con tutta la forza, una volta per la conoscenza, e questa lotta è particolarmente difficile e perciò da sottolineare, e poi per rendere duttile la sua volontà e l’inserirsi senza resistenza nella Volontà divina. Solo chi sacrifica la sua volontà al Signore, viene eletto per una funzione, che è di una particolarissima importanza. La lotta di ogni uomo però deve condurre al fatto, che l’uomo si affidi alle sue forze d’aiuto spirituale e quindi si lasci guidare da loro sulla retta via, che conduce attraverso le Porte nell’Eternità, quindi nella Beatitudine celeste con pienissima sicurezza, e non dovrete spaventarvi dell’ora della morte, ma per voi significa solamente una liberazione dall’involucro corporeo.
Amen
Vertaler