Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Liefde - Haat

Zie, mijn kind, met open armen kom Ik jou, die door Mij ontvangen wilt worden, tegemoet. De hunkering van je hart zal je mijn liefde te kennen geven, in het verlangen naar Mij zal mijn liefde voor jou zich uiten en dit zal ook de toestand in het hiernamaals zijn, dat je aan een stuk door naar Mij zult verlangen en mijn liefde je aldoor vervulling geeft. Zie, de liefde heb Ik je in het hart gelegd opdat je eens in gelukzaligheid in overvloed zult genieten als je liefde vervulling ten deel valt. Maar Ik heb ook de neiging in je gelegd van het tegendeel, omdat je alleen maar door overwinning van deze drang de toestand van gelukzaligheid kunt verkrijgen en dus moet je streven op aarde juist het bestrijden van haat, het gevoel van liefdeloosheid in de hoogste graad, gelden, want de haat vergiftigt je ziel op zeer verwoestende wijze, de haat vernietigt alles wat de liefde opbouwt.

Met het gevoel van haat in zijn hart kan de mens nooit de volmaaktheid bereiken, want haat is immers een deel van de boze. De haat is zo verderfelijk en drukt de ziel zo onuitsprekelijk terneer. Hij is het ergste kwaad, hij is de vijand van elke goede gezindheid, hij is een ondeugd die al het goede en edele wegdrukt, hij is de oorsprong van de zonde. Een hart dat ten prooi is gevallen aan de haat is tot geen enkele edele opwelling instaat. Waar haat regeert kan geen deugd worden beoefend. Deemoed, zachtmoedigheid, mildheid en erbarmen, het zijn volledig vreemde begrippen voor het hart dat door haat wordt beheerst, want de mens kent immers nooit de liefde en deze is toch noodzakelijk wil de mens deugdzaam, goed en God welgevallig leven.

Hoe verschrikkelijk de uitwerking van de haat is, zal de mens beseffen in het hiernamaals, hoe verwrongen de ziel is van diegene die in het aardse leven onder invloed van de haat stond. Zouden de mensen toch eens bedenken, dat de vijandige macht volledig gezag over een mensenkind krijgt dat in haat leeft, dat het hem steeds moeilijker wordt zich aan deze macht en de invloed ervan te onttrekken, dat het hem ook steeds zwaarder valt terug te keren tot de liefde en dat er voor zo'n mens van andere zijde geen redding kan komen wanneer hij zich niet serieus inspant zichzelf uit de macht van de boze te bevrijden. Zolang hij zich niet aan deze invloed onttrekt door de vaste wil zich in de liefde te oefenen, is het onnoemelijk moeilijk er vrij van te worden. Het is wel begrijpelijk dat de mens vaak gewoonweg in haatgevoelens wordt gedrongen wanneer hij de liefdeloosheid van andere mensen beziet en nagaat en de onrechtvaardigheid en schijnbaar succesvolle handelwijze van deze gadeslaat, maar hij moet er altijd aan denken dat er een God in de hemel is die elke ongerechtigheid te zijner tijd zal vergelden. Hij moet er ook tegenover stellen, dat Jezus Christus in alle liefde zelfs diegenen vergaf die schuldig waren aan Zijn dood en dat nooit ofte nimmer het wraakgevoel in Hem de overhand kreeg, integendeel, dat Hij steeds alleen maar in algehele liefde het optreden van de mensenkinderen met consideratie en mildheid vergold. De liefde moet immers de haat overwinnen en daarom moeten de kinderen op aarde zich eveneens inspannen het gevoel van haat te verstikken als het zich in de mens begint te roeren, en steeds alleen met liefde te vergelden, ook wanneer de verzoeking te sterk is bitterste haat tegen de onderdrukker van de mensen te voelen. De meeste mensen dwalen, daar zij zichzelf voor uiterst hoogstaand houden en geloven hun macht terecht voelbaar te kennen te moeten geven tegenover de ondergeschikten, maar daar moet de mens niet haten, veeleer in alle liefde de ander willen voorlichten.

Hij moet op de eerste plaats aan zijn eigen ziel denken, die beschermd moet worden tegen het gevaar van haat. Haar worsteling is soms zo onnoemelijk zwaar, maar de overwinning van deze voor de ziel de schadelijkste eigenschap zal tot volmaaktheid leiden, want dan heeft de liefde gezegevierd over de vijand. De haat is onschadelijk gemaakt en moest onder de kracht van de liefde vernietigd worden en de ziel zal dankbaar zijn voor zo'n inspanning, want ze werd verlost van bittere pijn.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Gerard F. Kotte

Amor... Odio...

Mira, niña Mía: a los que queréis recibir de Mí, vengo a vuestro encuentro con los brazos abiertos. El anhelo del corazón os manifestará mi Amor... Y en vuestra ansia de verme se manifestará mi Amor a vosotros... un estado que continuará en el Más Allá, donde también me añoráis, y mi Amor os produce más y más satisfacción. Ved, Yo puse el Amor en vuestro corazón, para que algún día cuando vuestro amor llegue a cumplirse, podáis vivir una vida en gran bienaventuranza.

Pero también coloqué en vosotros el impulso para lo opuesto, porque sólo al vencerlo podréis alcanzar el estado de bienaventuranza. De modo que en la Tierra vuestra aspiración debe estar dirigida sobre todo a la lucha contra el odio, que es el sentimiento de falta de amor en extrema potencia; pues el odio envenena vuestra alma y la estropea. Todo lo que el amor construye, el odio lo destruye...

Con el sentimiento de odio en su corazón, el hombre nunca podrá llegar a la perfección, porque el odio forma parte del mal. El odio es tan indescriptiblemente destructor que oprime al alma... ¡El odio es el peor de los males y es el enemigo de toda buena postura; es un vicio que estruja todo lo que es bueno y noble, y es el origen del pecado!

Un corazón que está sometido al odio es incapaz de cualquier noble emoción... Donde reina el odio, no se puede ejercitar virtud alguna. Humildad, benevolencia, clemencia y compasión son conceptos totalmente desconocidos para el corazón que está dominado por el odio; pues tal hombre de ninguna manera conoce el amor tan necesario si quiere vivir de manera virtuosa y del agrado de Dios. En el Más Allá el hombre reconocerá lo horribles que son los efectos del odio... lo deformada que es el alma de aquel que en la Tierra se encontraba bajo la influencia del odio...

¡Que los hombres quieran tener en cuenta que el adversario tiene pleno poder sobre un ser humano de la Tierra que se deja llevar del odio!... Que le costará cada vez más el arrancarse de las manos y de la influencia de este poder... que cada vez le resulta más difícil reencontrar el amor... y que a tal hombre la salvación no puede llegar de otra parte si el mismo no se esfuerza seriamente por liberarse del poder del maligno. Mientras él no rehuya esta influencia tras la firme voluntad de actuar en el amor, le resultará indeciblemente difícil el llegar a ser libre.

Se comprende que el hombre, cuando ve y persigue la falta de amor y la injusticia de otra gente, frecuentemente se ve metido en sentimientos de odio... cuando observa el aparente éxito de una obra falta de amor... Pero siempre debe ser consciente de que hay un Dios en el Cielo que, a su debido tiempo, compensará toda injusticia. También debe tener en cuenta que Jesús perdonó con Amor incluso a aquellos que eran los responsables de su muerte, y que en Él nunca llegó a predominar un sentimiento de venganza, sino que siempre –lleno de Amor– pagó la conducta de los niños terrenales con Indulgencia y Clemencia.

Pues el amor debe vencer el odio. Y por eso, cuando en el hombre se hace notar un sentimiento de odio, también los niños terrenales deben esforzarse a sofocarlo. De modo que siempre sólo hay que recompensar con amor, aunque haya una gran tentación de alimentar un profundo odio contra los atormentadores de la humanidad.

La mayoría de los hombres está equivocada, porque se toma por gente de nivel muy alto que cree que, ante sus subordinados, debe manifestar su poder de manera muy sensible; pero incluso allí el hombre no debe alimentar odio, sino debe procurar enseñar al otro con todo amor.

Pero que primero piense en su propia alma a la que hay que proteger del peligro del odio, dado que su lucha a veces es indeciblemente pesada; pero la dominación de esta propiedad tan perjudicial para el alma llevará a la perfección, porque entonces el amor habrá vencido al oponente... El odio se habrá quedado inocuo, y tras el poder del amor habrá tenido que malograrse, con lo que el alma agradecerá tal esfuerzo porque habrá quedado salvada de semejantes penas.

Amén.

Vertaler
Vertaald door: Meinhard Füssel