De wereld op zich heeft alleen maar het doel de vele levende wezens, die dragers zijn van geestelijke vermogens, tot een hogere ontwikkeling te brengen. Dit kan alleen in een zodanige omgeving plaats vinden waar weerstanden aanwezig zijn van allerlei aard. En deze weerstanden heeft de wereld voldoende ter beschikking, hetzij op deze aarde of op de vele andere hemellichamen. Overal stoten de levende wezens op onverwachte moeilijkheden, en om deze te overwinnen moet alle energie opgebracht worden.
En in ieder levend wezen is zulk een energie voorhanden door de krachttoevoer die elk levend wezen verkrijgt, om op z'n minst te kunnen bestaan. Maar de verdere ontwikkeling hangt nu af van in hoeverre het levende wezen de innerlijke kracht gebruikt, d.w.z. hoe eerder de opdracht vervuld is die het wezen is opgelegd, des te eerder wordt de geestelijke intelligentie van de haar omhullende vorm bevrijd en kan het volgende stadium van ontwikkeling beginnen.
Nu is natuurlijk de vraag te verwachten, in welke vorm is voor het levende wezen de snelste ontwikkeling mogelijk? Maar deze vraag kan alleen hiermee beantwoord worden dat het doorlopen van elke vorm onvermijdelijk is, dat alleen dan een grens gesteld is wanneer de aaneensluiting van talloze zielepartikeltjes weer een geheel oplevert. Wanneer dus alle zielesubstanties aanwezig zijn om de laatste belichaming, de vorm van de mens, te bezielen.
De diepste emotie en het tederste gevoelen in de mens heeft zijn grond in de op alle nuances afgestemde ziel, die wederom samengesteld is uit allerfijnste zielepartikeltjes die voor de opbouw van het geheel van belang zijn. Want ze waarborgen de nu gevormde ziel, de mens, het allerfijnste gevoelen en waarnemingsvermogen voor de kleinste scheppingswonderen van de goddelijke Liefde.
Waar deze fijnste bestanddelen niet aanwezig zouden zijn, daar zou de mens volledig het begrip voor reeds aanwezige en nog te ontstane wonderwerken ontbreken. Hij zou eenvoudig niet kunnen zien wat niet reeds levend in hem is. Hij moet dus ook alles wat in de schepping aanwezig is in het nietigste bestanddeel in zich hebben, d.w.z. elke substantie moet in zijn ziel aanwezig zijn anders zou hij ze niet buiten zichzelf kunnen waarnemen.
En deze onderrichting laat wederom de vraag open van welke aard nu wel de bestanddelen zijn van de kleine levende wezens. Dit is gemakkelijk uit te leggen doordat deze weer alle substanties van nog kleinere levende wezens in zich dragen, maar dienovereenkomstig slechts instinctmatig datgene bespeuren wat in de ontwikkeling reeds verder voortgeschreden is, evenwel dat wat als substantie in deze "kleine" levende wezens al aanwezig is, weer beheersen.
En de kennis van zulk een belangrijke scheppingsleer is voor de mens van groot voordeel, want hij leert daardoor pas het wezen van de mens in zijn veelvormigheid kennen. Hij kan door dit feit al inzien dat de mens de "kroon is" van de goddelijke schepping, dat hij innerlijk, d.w.z. zijn ziel, zo bovenmate fijn samengesteld is dat zulk een "kunstwerk" onmogelijk alleen voor de duur van een aards leven door een wijze Schepper geschapen kan zijn. Want alles wat hij in de natuur beschouwt, hetzij in het mineralen-, planten- of dierenrijk, is in atomen in hemzelf aanwezig.
De mens heeft dus het gehele scheppingswerk in de allerfijnste verkleining in zich. Hij moet dus in zichzelf ook de weerstanden overwinnen die van buitenaf door de wereld op hem toekomen, wat zo op te vatten is: dat talloze gevaren van buiten de mens tot grotere weerstandskracht aansporen. Dat echter evenzo de geestelijke atmosfeer door voortdurende weerstanden van de in onafgebroken strijd verkerende afzonderlijke zielesubstanties in beweging gehouden wordt, want slechts zo kan de ziel zich sterken en voor hogere doeleinden toegankelijk gemaakt worden. Zoals elk levend wezen, ook het kleinste, een bepaalde werkzaamheid heeft te verrichten, zo geldt dit ook voor de mens als drager van al deze bestanddelen. En deze opdracht bestaat in de vergeestelijking van die zielesubstanties die nog een grote weerstand hebben tot de eigenlijke opgave, die veel liever hetzelfde willen doen als wat zij van te voren in 'n vroegere vorm deden.
Juist daarom heeft de mens tegen zoveel zwakheden, gebreken en ondeugden te strijden, omdat steeds weer de neigingen van de in de ziel gebonden substanties tot doorbraak komen en het vlees, het aardse omhulsel, tot toegeven verleiden zouden, waartegen in het aardse leven uiterste weerstand geboden moet worden.
Alleen zo is te begrijpen welk een buitengewone verantwoording de mens draagt in het aardse leven, hoe er blijvend geworsteld moet worden om tenslotte vergeestelijkt als overwinnaar over alle gevaren te kunnen triomferen en elke verleiding te hebben weerstaan. Want, hoe vaak is de geest "gewillig" maar het vlees "zwak".
Amen
VertalerLos amigos del mas allá se dirigen a ti llenos de amor para cumplir tu anhelo, y así recibe:
El mundo como tal sólo tiene un propósito, conducir a los muchos seres vivos, que son portadores de potencias espirituales, a un desarrollo superior, que sólo puede tener lugar en un entorno en el que surgen resistencias de todo tipo, y el mundo las ofrece en abundancia. Ya sea en la tierra o en los otros muchos cuerpos celestes.... en todas partes surgen dificultades inimaginables para el ser vivo, para cuya superación hay que utilizar toda la energía. Pero en todo ser vivo tal energía está disponible a través del suministro de fuerza que recibe para existir como ser vivo en primer lugar. Por lo tanto, el desarrollo posterior depende siempre de la medida en que se utilice este poder inherente al ser vivo. Es decir, cuanto antes se cumpla la actividad que le corresponde al ser vivo, antes se liberará la inteligencia espiritual de la forma que la envuelve y así podrá comenzar la siguiente etapa de desarrollo. Ahora cabe preguntarse de qué forma se garantiza un desarrollo superior lo más rápido posible a los seres vivos.... Y a esta pregunta sólo se puede responder que es imprescindible pasar por todas las formas.... y sólo se puede establecer un límite donde la unión de innumerables partículas de alma ya resulta en un todo.... donde por tanto todas las sustancias del alma están ya presentes para animar la última encarnación.... la forma del ser humano. El impulso más fino en el ser humano, el sentimiento más delicado, sólo se basa en el alma que está en sintonía con todas las sutilezas, alma que a su vez se compone de las partículas anímicas más finas y de la mayor importancia en la construcción del conjunto, ya que garantizan al alma ya formada la sensibilidad más fina y nuevamente facultad perceptiva para los más pequeños milagros de la creación del Amor Divino. Si no existieran estos componentes más finos del alma, el hombre carecería por completo del sentido para las obras milagrosas que han surgido y siguen surgiendo.... simplemente no sería capaz de contemplar lo que no estaba ya vivo en él mismo.... debe tener dentro de si, en miniatura, todo lo que la creación contiene..... o más bien, toda sustancia debe estar ya presente en su alma, para poder percibirla también fuera de sí. Esta enseñanza deja a su vez abierta la pregunta sobre de qué clase son los componentes de los seres vivos pequeños, y es fácil de explicar que de nuevo llevan en sí todas las sustancias de los seres vivos aún más pequeños, pero en consecuencia sólo sienten de forma puramente instintiva todo lo que ya ha progresado más en el desarrollo, pero a su vez controlan lo que ya está sustancialmente presente en estos seres vivos. El conocimiento de esta enseñanza, que es importante en la doctrina de la creación, es de la mayor ventaja para el ser humano, ya que es a través de esto que aprende primero a conocer la esencia del ser humano en toda su diversidad. Puede, por así decirlo, calibrar a partir de este hecho que el ser humano es precisamente la corona de la creación divina.... que él, es decir, su alma, está tan finamente construido, que tal obra de arte no podría haber sido creada por un Creador tan sabio para sólo la duración de una vida terrenal.... Porque todo lo que el ser humano observa en la naturaleza, ya sea en la piedra, en la vida vegetal o animal, está presente en él en forma de átomos. El hombre contiene en sí mismo toda la obra de la creación en la más diminuta miniaturización. Por tanto, debe superar también en su interior las resistencias que se le presentan al hombre desde el exterior a través del mundo, lo que debe entenderse de tal manera que los innumerables peligros del exterior estimulan al ser humano a oponer la mayor resistencia.... pero del mismo modo la atmósfera espiritual es también estimulada por la constante resistencia de las diversas sustancias anímicas que están en constante lucha, y sólo así puede fortalecerse y hacer accesible para el alma las verdades más elevadas y luminosas. Al igual que todo ser vivo, incluso el más pequeño, tiene que realizar una determinada actividad, el ser humano como portador de todas estas entidades, también, y ésta consiste, en primer lugar, en la espiritualización de aquellas sustancias anímicas que todavía están en grave contradicción con su verdadera tarea, pues todavía prefieren cumplir con la actividad terrenal que les es característica debido a la tarea terrenal que les correspondía en su forma anterior. Y por eso el ser humano tiene que luchar contra tantas debilidades, faltas y vicios, porque una y otra vez la peculiaridad de las sustancias ligadas en el alma irrumpe y quiere obligar a la carne, a la cubierta terrenal, a acatarla, contra lo que es necesrio ofrecer la máxima resistencia en la vida terrenal. Sólo así se comprende la extraordinaria responsabilidad que tiene el ser humano en la vida terrenal y cómo la lucha ha de ser constante para poder, verdaderamente espiritualizado al Fin de los Días, triunfar sobre todos los peligros como vencedor y habiendo resistido a toda tentación, pues ¿cuántas veces el espíritu está realmente dispuesto pero la carne es débil?
Amén
Vertaler