De mensen letten niet op de toestand van hun geest als ze zich te midden van de dagelijkse zorgen bevinden. Ze wijden zich aan hun aardse arbeid en zijn er niet in het geringste op bedacht zich met de eeuwige godheid te verbinden. De verhouding van het kind tot de Vader kunnen ze daarom niet tot stand brengen en zo blijven ze gescheiden van de Vader in de hemel zolang ze zich al te zeer met hun aardse werkzaamheid bezighouden. De eenvoudigste oplossing zou te allen tijden zijn het zichzelf aanbevelen in de goddelijke genade. Ze zouden dan in zo grote mate scheppen en ook hun aardse werkzaamheid zou gezegend zijn door de Heer. Voor zover de gedachte aan God de levensweg begeleidt, is het mensenkind in een onnoemelijk gelukkige toestand, want met deze gedachte nemen bij hem ook de geestelijke krachten toe, die het mensenkind tot geestelijk bezig zijn aansporen en voor terugval in aardse interesses beschermen.
De mens begint de eigenlijke arbeid aan de ziel als hij zich in gedachten alleen maar met het goddelijke Wezen bezighoudt, als hij zich in zijn innerlijk de vraag stelt wat het doel van het leven op aarde is en in welke verhouding hij zelf tot de goddelijke Schepper staat. Dan heeft hij zich gewillig in de macht van goede geestelijke krachten gegeven die deze macht benutten en hunnerzijds alles aanwenden om de gedachten steeds dezelfde richting te laten behouden, dat ze zich onophoudelijk bezig houden met de oneindigheid en haar Schepper. Wie eenmaal zijn geest in zulke banen leidt, zal gelijktijdig ook zijn eigen wezen veranderen, want de gedachte aan God, waaraan altijd een afwenden van het aardse voorafgaat, zal op verklaarbare wijze een zelfverdeling tot gevolg hebben, wat ook weer een inwerking van hogere geestelijke wezens op de gevoel van de mensen is.
Maar de kracht zal de mens pas dan in alle volheid toegestuurd worden als zijn hart liefde geworden is, als het vanuit het bewustzijn van God niet anders kan dan liefde geven. Dan legt de mens steeds meer zijn kwade gewoonten af, hij vergeestelijkt zich steeds meer en des te groter zal de invloed van zijn geestelijke vrienden op zijn ziel zijn. Het streven van de mens is dan gemakkelijk als hij zich gewillig aan deze hem goed gezinde geestelijke kracht toevertrouwt. Wat hem aanvankelijk onnoemelijke moeite bezorgde, is voor hem nu een gemakkelijk werk geworden, welke hij opgewekt verricht.
Te weten welke opdracht God de mensen toebedacht heeft, en deze opdracht met het gehele hart te kunnen vervullen, is alleen al zo’n bewijs van goddelijke genade, dat de dankbaarheid hiervoor de mensen tot het ijverigste streven zal aanzetten. Want zonder weten door het leven op aarde gaan, heeft voor de ziel een moeilijke, niet bevredigende werkzaamheid tot gevolg. Zolang de verbinding met de Vader niet is gevonden, zijn de dagen op aarde nutteloos geleefd voor de eeuwigheid. Pas wanneer de liefde in de mens werkzaam is, bewust of onbewust, begint de mens op aarde werkelijk te leven. De geestelijke toestand zal vervolgens een helderdere zijn, hij zal beseffend alles rondom zich beschouwen, hij zal aan de fijne opwellingen van het hart toegeven en de innerlijke vrede zoeken en vinden in de gedachten aan de Schepper. Hij heeft het enige doel van het leven herkend en zoekt nu hem met ijver te vervullen. Hij bekijkt alles alleen nog maar vanuit het gezichtspunt van dit besef en laat zich gewillig door boven leiden, door de van God toegezonden helpende kracht en zijn weg moet hem nu veilig leiden, het eeuwige vaderland en zijn goddelijke Vader tegemoet.
Amen
VertalerGli uomini non badano alla loro condizione spirituale, quando si trovano in mezzo alle preoccupazioni giornaliere. Eseguono il loro lavoro terreno e non intendono minimamente collegarsi con l’eterna Divinità. Perciò non possono stabilire il rapporto del figlio con il Padre e rimangono separati dal Padre nel Cielo, finché si muovono troppo nell’attività terrena. La soluzione più semplice sarebbe in tutti i tempi di raccomandare sé stesso alla divina Grazia. Allora attingerebbe in grande misura, ed anche la sua attività terrena sarebbe benedetta dal Signore. Finché il pensiero è rivolto a Dio, accompagna la via terrena, il figlio terreno è sempre in una situazione molto felice, perché con questo pensiero gli giungono anche le Forze spirituali che stimolano il figlio terreno a creare spiritualmente e lo proteggono totalmente dalla ricaduta in interessi terreni. L’uomo comincia il vero lavoro sull’anima, quando si occupa soltanto mentalmente con l’Essere divino, quando si pone nell’interiore la domanda, quale sia lo scopo della vita terrena ed in quale rapporto sta lui stesso verso il Creatore divino. Allora si è dato volenteroso nel potere delle Forze spirituali buone, che ora utilizzano questo loro potere e da parte loro impiegano tutto per mantenere il pensiero sempre nella stessa direzione, che si occupi continuamente con l’Infinito ed il suo Creatore. Chi conduce una volta il suo spirito su una tale via, cambierà anche contemporaneamente il suo proprio essere, perché il pensiero rivolto a Dio, al quale precede sempre un allontanarsi dal terreno, avrà comprensibilmente per conseguenza una auto nobilitazione, che è nuovamente una influenza di esseri spirituali superiore sui sensi dell’uomo. Ma allora all’uomo giungerà anche la Forza in tutta la pienezza, quando il suo cuore è diventato amore, quando nella consapevolezza di Dio non può fare altro che dare amore, allora l’uomo si libera sempre di più dalle sue cattive abitudini, si spiritualizza sempre di più, e maggiore diventa l’influenza dei suoi amici spirituali sulla sua anima. Allora l’uomo tende facilmente, se si affida volenteroso a questa Forza spirituale che gli si è affezionata. Quello che dapprima gli preparava una indicibile fatica, gli è ora diventato un lavoro facile, che esegue gioiosamente. Sapere quale compito Dio ha assegnato all’uomo, e poter eseguire questo con tutto il cuore, da solo è già una tale dimostrazione della Grazia divina, che la gratitudine spingerà questi uomini al fervente tendere, perché passare attraverso la vita senza conoscenza forma questa in un’attività difficile, che non soddisfa l’anima. Finché non ha avuto il collegamento con il Padre, i giorni terreni sono vissuti invano per l’Eternità. Solo quando l’amore è attivo nell’uomo, consciamente o inconsciamente, l’uomo comincia a vivere realmente sulla Terra. La condizione spirituale sarà poi chiara, riconoscendo osserverà tutto intorno a sé, cederà ai sottili moti del cuore e cercherà la pace interiore pensando al suo Creatore. Ha riconosciuto l’unico scopo della vita ed ora cerca con fervore di adempierlo. Ora considera tutto solo ancora dal punto di di questa conoscenza e si lascia guidare volenteroso verso l’Alto, dalla Forza d’aiuto inviata all’uomo da Dio, ed ora la sua via lo deve guidare sicuro incontro all’eterna Patria ed al suo Padre divino.
Amen
Vertaler