B.D.-Nr. 2346
Allen mogen de gaven van de geest in ontvangst nemen en toch maken maar zo weinig mensen van Gods aanbieding van dit heerlijk genadegeschenk gebruik. Ze weten niet welk waardevol geschenk ze mislopen en hoeveel rijker ze zouden kunnen zijn. Want wat de geest uit God hun aanbiedt, is door niets te vervangen. Hij geeft de mensen een helder inzicht. Hij leidt hen een kennis binnen van de goddelijke waarheid. Hij helpt hen, zodat ze de binding met de wereld verbreken en in plaats daarvan de verbinding aanknopen met de lichtvolle geestelijke wezens om nu een voortdurende gedachtenuitwisseling met hen te kunnen hebben. Hij leidt en stuurt hen steeds God tegemoet en ordent de activiteit van hun gedachten, opdat ze juist denken en zodoende goed en waarheidsgetrouw moeten denken, zodra ze geestelijke vragen stellen of proberen het goddelijke besturen en werkzaam zijn te onderzoeken.
Maar steeds staan de mensen in verbinding met God als ze naar het werkzaam zijn van Zijn geest verlangen. Als God Zijn geest over hen uitgiet, stroomt er dus steeds kracht naar hen toe. Ze ontvangen dan rechtstreeks de krachtuitstraling van God. Ze schakelen elk verzet uit en openen zich. Dat wil zeggen dat ze de kracht in zich binnen laten stromen. En het effect hiervan is kennis. Want elke krachttoevoer uit God betekent een toename aan kennis van zaken, die buiten het aardse leven liggen. En deze geestelijke kennis is de rijkdom van de ziel. Het is de schat, die de ziel eens zal gebruiken, als ze haar opdracht in het hiernamaals wil vervullen.
Geestelijke rijkdom is het enige nastrevenswaardige op aarde en de ziel kan onbeperkt geestelijke rijkdom in ontvangst nemen. God Zelf heeft de mensen Zijn geest beloofd en zodoende zal geen mens deze vergeefs begeren. Maar de geest uit God kan nooit daar werkzaam zijn, waar het verlangen naar dit heerlijke geschenk niet aanwezig is. Wat God de mens aanbiedt, moet vurig gevraagd en dankbaar in ontvangst genomen worden. Het wordt geen mens onthouden, maar ook geen mens zonder een vurig verlangen toegestuurd.
Er kan geen mens met de goddelijke genade bedacht worden, die geen aandacht aan dit geschenk zou schenken, want het werkzaam zijn van de geest vereist een aandachtig naar het innerlijk luisteren. De mens moet aandacht schenken aan de fijnste opwellingen in zich en zich zodoende zelf instellen om een bewust in ontvangst nemen van een geschenk, dat van goddelijke oorsprong is. De geest uit God moet toegang verleend worden tot de geestvonk in het hart of de goddelijke vonk in zich moet de vrijheid gegeven worden om zich met de geest uit God te verbinden. Het contact met de wezens, die licht- en krachtontvangers zijn, moet tot stand worden gebracht, opdat licht en kracht nu over kunnen vloeien.
Het goddelijke genadegeschenk vereist een diep geloof in het werkzaam zijn van de geest in de mens. Deze vereist een werkzaam zijn in liefde en een innige overgave aan de grootste geest van de hemel en de aarde, opdat Zijn kracht over kan vloeien, omdat ze nu geen weerstand meer ondervindt, want het werkzaam zijn van de goddelijke geest is het teken, dat het uit God voortgekomen schepsel na een lange scheiding van Hem, zich weer definitief met Hem verenigd heeft.
Amen