B.D.-Nr. 2308

Onderricht door God of door de mensen – Geestelijke arrogantie

Het is een zekere geestelijke arrogantie, als de mens, die niet door God onderricht geworden is, zich wetend waant. De kennis, die hij van mensen in ontvangst genomen heeft, is meestal het resultaat van verstandsmatig denken met gebruik van gevestigde leringen en deze kennis kan met de waarheid overeenstemmen, als deze leringen in het werkzaam zijn van de geest in de mens hun oorsprong hebben. Zulke leringen zullen ook steeds weer waarheid lijken voor mensen, die zich weer door hun levenswandel in een toestand brengen, die het werkzaam zijn van de geest in hen ook toelaat.

Maar zodra dat laatste onmogelijk is geworden door het niet vervullen van de voorwaarden, die vereisten zijn voor het werkzaam zijn van de geest in de mens, zal de zuivere waarheid met dwaling doorspekt worden, omdat de mens dan ook deze krachten, die weer tegen de waarheid strijden, de toegang tot zich verleent. En dan zal de mens wanen in de waarheid te staan en met overtuiging voor dat opkomen, wat nu niet meer zuivere waarheid, maar door het werkzaam zijn van de tegenstander van God, dwaling is. Als deze mens zelf door de geest van God verlicht zou zijn, dan zou hij moeten inzien, waar het werkzaam zijn van de tegenstander begint en zodoende zou hij dat, wat geen goddelijk werkzaam zijn is, onvoorwaardelijk afwijzen.

Maar met het verstandelijk onderzoeken zal hij het werkzaam zijn van de geest niet kunnen vervangen, wat hij echter gelooft. En dit is de geestelijke hoogmoed. Dit is de geestelijke arrogantie, die weer het binnendringen van de waarheid verhindert. De mens zet echter meestal het verstandsmatige denken boven het werkzaam zijn van de geest en derhalve zal hij zich nooit laten overtuigen, dat alleen het laatste de garantie voor de waarheid is en hij zal de kennis hoger waarderen van degenen, die geestelijke goederen aangenomen hebben en het zelf verstandsmatig proberen te doorgronden. Het verstandelijke denken is nooit gelijk te stellen met het werkzaam zijn van de geest, want het menselijke werkzaam zijn is altijd in tegenstelling met het goddelijke werkzaam zijn, wat begrijpelijkerwijs heel anders gewaardeerd moet worden.

Maar zolang de mens het werkzaam zijn van de geest niet herkent, kan hem ook geen volledige opheldering gegeven worden over vragen, die de eeuwigheid betreffen. Want zulke vragen kan de mens nooit beantwoorden, maar wel de geest uit God, die zich aan de mens bekendmaakt en hem zaken duidelijk maakt, die zich volledig aan de menselijke kennis en het menselijke verstand onttrekken. Maar de geest uit God vergist zich nooit en kan ook nooit door het werkzaam zijn van slechte krachten opgehelderd worden, om welke reden een door een geestelijk werkzaam zijn verkregen kennis de verstandsmatige kennis overtreft en die de enige garantie voor de zuivere waarheid is.

Amen

Vertaald door: Peter Schelling

Deze openbaring is niet opgenomen in de themaboekjes.