B.D.-Nr. 2258
God heeft het wezenlijke een buitengewoon lange tijd en hem iedere mogelijkheid gegeven om rijp te kunnen worden. Maar de mogelijkheden worden niet meer benut en zodoende is het aardse leven doelloos, omdat het zonder resultaat blijft. Geestelijke stromingen blijven onopgemerkt en het onvermijdelijke gevolg daarvan is, dat de materie, die eigenlijk af moet nemen, toeneemt. Dat de honger naar materie de mensen in de ban houdt. Dat ze weer streven naar dat, wat ze overwonnen hebben en waarvan ze zich uiteindelijk moeten bevrijden.
God hindert de mens niet en geeft hem, waar hij naar verlangt. De geringste wil naar geestelijke kracht is voldoende om deze onbeperkt te mogen ontvangen. Maar net zo is de wil naar het onrijpe geestelijke, het verlangen naar vereniging met de materie voldoende om ook deze wil vervuld te laten worden. God deelt naar verdienste uit. Zodra de mens zich dus van het geestelijke afkeert naar wat nog aan de aarde gebonden is, streeft hij geen opwaartse ontwikkeling van de ziel meer na en heeft hij de aarde ook niet meer nodig als ontwikkelingsstation van de geest.
Nochtans moet de aarde als zodanig blijven bestaan, omdat dit van eeuwigheid af het plan van God is. Die de aarde daar voor de eeuwigheid voor bestemd heeft. En derhalve zal de aarde opnieuw ontstaan. Ze zal weer het geestelijke in zich bevatten, dat zijn aardse doel niet besefte. Dat niet het verlangen had om zich opwaarts te ontwikkelen. Dat van alle liefde gespeend was en alleen maar wilde heersen, maar niet wilde dienen. Opnieuw moet het geestelijke voor eindeloze tijden de dwang rondom zich dulden, voordat het de vaste vorm weer kan verlaten en het onder makkelijkere voorwaarden weer opwaarts kan streven.
Er zal een transformatie plaatsvinden, die geen menselijk begrip zich voor kan stellen. De aarde zal openbarsten en alles verzwelgen wat op haar leeft, met uitzondering van de kleine schare van gelovigen, die God Zelf verzorgt en beschermt tegen de ondergang. Er is nu een einde gekomen aan een aardse periode en een nieuwe begint. Een verlossingsperiode wordt afgesloten en het uiteindelijke gericht vindt plaats, dat elk mens brengen zal wat hij nagestreefd heeft: eeuwig leven of een martelende dood in een hernieuwde verbanning. Dat wil zeggen een staat van volledige levenloosheid, die het wezenlijke als een kwelling ervaart en moet ervaren, omdat het de toestand van de vrije wil niet gebruikt heeft om uiteindelijk vrij te komen uit de vorm.
Amen