B.D.-Nr. 2249
Het is op geen enkele manier de goddelijke wil, dat de mensen genoegen nemen met de kennis, die hen van de kant van de mensen aangeboden wordt. Ze moeten er veeleer naar streven om zich met geestelijke kennis te verrijken en deze geestelijke kennis rechtstreeks uit het geestelijke rijk in ontvangst nemen, vanwaar het hen onvervalst aangeboden wordt, zodra ze naar de zuivere waarheid verlangen. Want pas deze kennis betekent geestelijke rijkdom voor hen, terwijl alle aardse kennis waardeloos is, wanneer de mens zijn aardse leven beëindigt.
Hij mag dus ook niet geloven dat geestelijke kennis onbereikbaar voor hem is en toch tevreden zijn met wat hem schools gegeven wordt, want dan kan hij nooit geestelijk rijp worden. Want het doel van het aardse leven is om geestelijk rijp te worden en God geeft hem daartoe ook mogelijkheden genoeg, die hij alleen maar hoeft te gebruiken.
Eén zo’n mogelijkheid is het ontvangen van geestelijke waarheden via de weg van de zuiver geestelijke gedachtewisseling met het hiernamaals. Elk mens staat deze genade ter beschikking, maar zelden wordt hier naar verlangd en het kan daarom ook maar zelden uitgedeeld worden.
Er bestaat geen andere weg, die naar hetzelfde geestelijke succes leidt en het is werkelijk de meest genaderijke mogelijkheid, als God Zelf het mensenkind de waarheid geeft door Zijn boodschappers. Door Zijn lichtvolle geestelijke wezens, die dezelfde wil hebben als Hij en daarom slechts de uitvoerders van Zijn wil zijn. Dezen onderrichten dus de mens en ze onderwijzen hem over alles wat nuttig is voor zijn geestelijke opwaartse ontwikkeling. Ze maken hem wetend en zodoende ook bekwaam om deze ontvangen kennis door te geven.
En de geestelijke kennis zal alle leemten aanvullen, want de leermeesters in het hiernamaals bezitten werkelijk de grootste wijsheid en daarom kunnen ze deze wijsheid ook aan de aardse mensen geven, terwijl de wereldwijzen slechts gebrekkige kennis uit kunnen delen, omdat ze zelf slechts deze wijsheid bezitten. Want de wereldse wijsheid zal gebrekkig blijven, zelfs als de mensen zich verheven wanen en geestelijke kennis als onbelangrijk en onbewezen af zouden willen wijzen.
Geestelijke kennis zal ook alleen maar ontvangen en begrepen kunnen worden door mensen, die hun ziel dienovereenkomstig vormgeven. Als dit werk aan de ziel niet eerst voorafgaat, dan zal het hem ook aan elk begrip hiervoor ontbreken en nog zo’n ijverig onderzoek zal voor hem het werk aan de ziel niet kunnen vervangen. Maar de mens mag zich niet tevredenstellen met aardse of wereldse kennis, maar moet geestelijke kennis nastreven, omdat alleen dit van waarde is voor de eeuwigheid. Want enkel geestelijke kennis levert hem geestelijke rijkdom op, zonder welke de ziel niet kan bestaan in de eeuwigheid. Dat wil zeggen niet het eeuwige leven binnen kan gaan.
Amen