B.D.-Nr. 2200
Het bewuste God willen dienen is een openlijke toegeving van de onderwerping van de wil aan God. Wie dienen wil, erkent een meester boven zich, aan wie hij zich vrijwillig onderwerpt. En als de mens God wil dienen, dan heeft hij zich vrij gemaakt van het gezag van degene, die tegen God strijdt en zodoende tegen alles, wat goed is. De wil ten opzichte van God is doorslaggevend en de mens verlangt duidelijk naar God, als hij zich aan Hem ten dienste aanbiedt.
Maar God komt ook diegene tegemoet, die naar God streeft, want Hij laat Zich vinden door iedereen, die Hem zoekt. Hij geeft Zich aan iedereen, die naar Hem verlangt. En hiermee wordt de ban gebroken, die God het wezen eens opgelegd heeft, omdat het afvallig van Hem werd. Het wezen komt vrij, zodra het dienen wil. Het heeft de levensproef op aarde doorstaan, ofschoon het nog strijden moet, zolang het op aarde verblijft. Maar de strijd is niet uitzichtloos. Het moet hem onvermijdelijk de zege opleveren: volledige geestelijke vrijheid bij het verscheiden van de aardse wereld.
Bijgevolg betekent de wil tot dienen verlossing, want zodra de mens God wil dienen, verklaart hij zich bereid om de medemensen te helpen. Dit is de dienst, die God van de mensen verlangt: dat ze meehelpen aan de verlossing van het onrijpe. Dat wil zeggen dat ze de medemensen eveneens proberen vrij te maken uit de macht van degene, die de oorzaak is van hun ban.
De wil van al wat onvrij, gebonden is, is nog tegen God gericht en deze wil moet veranderen. Vaak is het hier niet uit eigen kracht toe in staat. Dat wil zeggen dat het verzuimt om God de kracht daarvoor te vragen. Dan moet de medemens hem hierbij behulpzaam zijn, doordat hij hem de liefde en goedheid van God probeert bekend te maken. Hem Zijn wil bekendmaakt en hem ertoe probeert te brengen om zich met God te verbinden en zich tot Hem te wenden om kracht en genade.
Hij dient de medemensen dan in liefde en hij dient God bewust met deze bereidwilligheid om verlossend werkzaam te zijn op aarde. Hij voert nu al op aarde een werk uit, dat hem hemels loon oplevert, want hij staat in de genade van God. En de genade van God is kracht in alles, wat hij onderneemt, want hij bevindt zich in de stroomkring van de goddelijke liefde, die hem voortdurend deze kracht geeft. Zodoende zal niet degene die wil heersen de ontvanger van kracht zijn, maar degene, die wil dienen.
Wat zich diep vernedert voor God, zal overvloedig bedacht worden. Wie dienen wil, zal mogen heersen, wat de krachtstroom uit God maakt hem bekwaam voor een werkzaamheid, die hem de grootste tevredenheid oplevert. Hij is onmetelijk rijk aan geestelijke goederen en hij deelt alles uit aan degenen die gebrek lijden. Hij gaf zijn wil aan God en nu wijst God hem aan om onderwijzend werkzaam te zijn. Hij maakt de mens wijs en geeft hem dus licht. En het licht heerst over de duisternis. Wie zijn wil aan God overgeeft, die heeft zijn vroegere verzet opgegeven en God kan hem nu met geestelijke goederen bedenken, die voortbestaan tot in alle eeuwigheid.
Amen