Quante volte dipendete voi uomini dal fatto che vi venga data assistenza, e quante volte vi è possibile rispondere a questa, perché nessun uomo può basarsi su sé stesso, ognuno ha bisogno dell’aiuto del prossimo, come ognuno si trova di nuovo in situazioni di aiutarlo. Ma la tendenza dell’uomo va nella direzione a rendersi totalmente indipendente dal prossimo, e di rifiutare ogni prestazione d’aiuto. – Loro cercano ciò che dovrebbe essere trasformato in una prestazione d’aiuto volontaria, di regolare secondo la legge ed ognuno cerca da questo regolamento di trarre di nuovo il massimo vantaggio per sé stesso. – Ciò che dovrebbe venire altamente valutato per l’anima come amore disinteressato per il prossimo, viene trasformato in un contributo involontario e per l’anima non ne perviene alcuna utilità, perché ogni atto d’amore volontario è escluso. Secondo misura umana in questo modo potrebbe venire evitata dagli uomini della miseria terrena. Ed è comunque anche la tendenza di coloro che si sentono responsabili per la situazione di miseria degli uomini, perché questa non si può nascondere e perciò grava su quei governanti. E fintanto che regna l’assenza d’amore nell’umanità anche tali sforzi hanno della benedizione, almeno in quanto gli uomini non devono sprofondare nella miseria. Ma il basso stato spirituale degli uomini non può per questo essere sospeso, perché per questo viene richiesto un agire in amore disinteressato per il prossimo. Gli uomini devono essere toccati dalla miseria del prossimo affinché venga acceso in loro questo amore. Per questo deve regnare della miseria fra gli uomini, che è di una specie che stimoli un uomo amorevole all’attività d’amore. All’uomo può venire offerto aiuto in ogni modo, magari mediante discorso confortante, mediante amorevole partecipazione oppure mediante forte assistenza. Ma nella vita umana si tratta in particolare del superamento della materia, per la trasformazione dell’amore dell’io in amore disinteressato per il prossimo. Quello che per l’uomo stesso è desiderabile, da questo egli si deve staccare, per rivolgerlo al prossimo che è nel bisogno. – Per questo la proprietà è distribuita in modo disuguale proprio per stimolare questa volontà di dare, perché l’uomo stesso può esercitarsi contemporaneamente nel superamento della materia, e perché con questo può fare a sé stesso il più grande dono quando si stacca dal bene materiale per lenire il bisogno del prossimo. Soltanto ciò che viene dato volontariamente, questo verrà ricompensato abbondantemente all’uomo, perché soltanto la libera volontà dimostra l’amore, mentre i contributi che l’uomo deve dare, sono totalmente privi d’amore, anzì potrebbe piuttosto indurire il cuore dell’uomo che respinge in sé ogni volontà di dare, perché crede di aver fatto abbastanza per il bene del prossimo con questi contributi. Ma per quanto gli uomini siano anche intenzionati di lenire in questo modo il bisogno economico, il bisogno in altra forma colpisce l’uomo, da un lato per la benedizione di lui stesso, dall’altra, per determinare di nuovo il cuore del prossimo alla fornitura d’aiuto, per toccarlo che s’incendi la scintilla d’amore, che l’amore fra gli uomini non si raffreddi del tutto. E sovente vengono colpiti proprio quegli uomini da bisogni di specie non materiale, i cui cuori sono molto induriti, in modo che devono andare per un’altra via, se devono essere aiutati. – A loro viene presa la gioia nel possesso terreno. Quello che loro stessi non vogliono cedere per il lenimento del bisogno dell’altro, loro stessi ora non ne possono più godere. – La materia perde ora il suo valore, e benedetto è l’uomo che ora lavora nel modo giusto che ora si libera volontariamente di ciò per farlo arrivare ad uomini che soffrono la miseria.- Benedetto colui che nell’ultimo tempo si conquista ancora l’amore per i prossimi mediante buone opere, solo queste lo seguono nell’eternità. Allora il suo bisogno non era inutile per la sua anima.
Amen
TraduttoreHoe vaak bent u mensen er op aangewezen dat u hulp wordt verleend en hoe vaak is het u mogelijk die te beantwoorden, want geen mens kan alleen op zichzelf steunen, ieder heeft de hulp van zijn medemens nodig zoals ook ieder weer in omstandigheden komt zijn medemens te helpen. Maar het streven van de mensen is er op gericht zich geheel onafhankelijk te maken van zijn naaste en ook elke hulpverlening van zich af te schuiven. Zij proberen dat wat vrijwillige hulpverlening zou moeten zijn, wettelijk te regelen, en een ieder probeert uit deze regeling weer voor zichzelf het grootst mogelijke voordeel te trekken. Dat, wat als onbaatzuchtige naastenliefde bovenal hoog gewaardeerd zou worden voor de afzonderlijke ziel, wordt veranderd in een onvrijwillige heffing en levert voor de ziel geen enkel voordeel op zolang elke vrijwillige liefdadigheid is uitgeschakeld.
Naar menselijke maatstaf zou op deze manier elke aardse nood van de mensen kunnen worden afgewend. En dit is ook wel het streven van hen die zich verantwoordelijk voelen voor de noodsituatie van de mensen, omdat die niet geheim gehouden kan worden en deze belasten. En zolang de liefdeloosheid heerst onder de mensheid zijn zulke pogingen ook tot zegen, in zoverre dat de mensen niet in ellende ten onder gaan, maar toch kan het lage geestelijke niveau van de mensen daardoor niet worden opgeheven, want daarvoor is een werkzaam zijn in onbaatzuchtige naastenliefde nodig. De mensen moeten geraakt worden door de ellende van de medemens opdat deze liefde in hen ontstoken wordt. Er moet nood zijn onder de mensen, zodanig dat dit een tot liefde bereidwillig mens aanspoort tot liefdadigheid. Hulp kan de mens op elke manier verleend worden door troostende woorden, door liefdevol medeleven of door daadwerkelijke bijstand. Maar in het menselijke leven gaat het in het bijzonder om de overwinning van de materie, om de omzetting van de eigenliefde naar onzelfzuchtige naastenliefde.
De mens moet zich losmaken van wat voor hemzelf begerenswaardig is, om het de medemens te geven die in nood verkeert. Daarom ook is het aardse bezit ongelijk verdeeld, om juist de wil tot geven aan te sporen, omdat dan de mens zelf zich tegelijkertijd kan oefenen in het overwinnen van de materie en omdat hij zichzelf daardoor het grootste geschenk geeft als hij zich bevrijdt van stoffelijk bezit om de nood van de medemens te lenigen. Alleen dat wat vrijwillig wordt weggegeven zal de mens rijkelijk worden vergoed, want alleen de vrije wil bewijst de liefde, terwijl bij de belastingen die de mens moet opbrengen, de liefde geheel ontbreekt, ja deze zelfs eerder het hart van een mens kunnen verharden en hij elke wil tot geven in zich terugdringt, omdat hij gelooft genoeg gedaan te hebben voor het welzijn van de medemensen. Maar al zijn de mensen nog zo bezig de economische nood op deze manier te lenigen, toch komt de nood weer in een andere vorm op de mensen toe. Enerzijds hem zelf tot zegen, maar anderzijds om weer het hart van de medemens tot hulpvaardigheid te bewegen, om het te beroeren zodat de liefdesvonk tot ontbranding komt, zodat de liefde onder de mensen niet geheel bekoelt.
En vaak worden juist die mensen door noden van niet materiële aard getroffen wier harten zeer verhard zijn, zodat zij een andere weg moeten inslaan als zij geholpen willen worden. Van hen wordt de vreugde die ze hebben van hun aardse bezittingen weggenomen. Wat zij niet zelf wilden weggeven om de nood van anderen te lenigen, daar kunnen zij nu zelf niet meer van genieten. De materie verliest nu haar waarde en gezegend is de mens die daar nu op de juiste wijze mee omgaat, die er nu vrijwillig afstand van doet om het aan de noodlijdende medemens te laten toekomen. Gezegend die zich nog in de laatste tijd de liefde van de medemensen verwerft door goede daden, want alleen die volgen hem na in de eeuwigheid. Dan was zijn nood niet vruchteloos voor zijn ziel.
Amen
Traduttore