Non esiste nessun’epoca di tempo che abbia avuto da registrare degli esseri così altamente sviluppati come ora e malgrado ciò, questo sviluppo verso l’Alto viene valutato nella direzione sbagliata. L’uomo del tempo attuale è passato attraverso innumerevoli stazioni di sviluppo ed ora nell’ultimo stadio ha molte facoltà che può utilizzare con il massimo successo. Una di queste facoltà è un immedesimarsi in uno stato ultraterreno. Chi si è appropriato di questa facoltà, può già parlare di un notevole stato di maturità, perché ora vive anche in quell’altro Regno, ma non porta le impressioni da questo Regno sulla Terra, dato che solo lo spirito accoglie in sé queste impressioni e le dà oltre solamente quando l’anima dell’uomo è rispettivamente istruita, che possa comprendere l’esperienza nel Regno spirituale ed ora ne può essere istruita. Più l’anima ora desidera di ricevere il chiarimento dallo spirito in sé, più questo le giunge. E perciò l’umanità potrebbe stare davvero su un alto livello spirituale se utilizzasse tutto ciò che le sta a disposizione nella vita terrena. Ma gli uomini si accontentano ad adempiere la loro vita terrena, ma non pensano allo stato spirituale. E di conseguenza si avvicinano nel loro stato più interiore di nuovo a quello del tempo antecedente, non badano alla loro anima, in quello stato antecedente conducevano solo una vita animalesca, nel quale era escluso qualsiasi sviluppo verso l’Alto. Non vivono più coscientemente la loro vita terrena, vengono per così dire spinti e ciò da forze spirituali che vogliono impedire allo spirituale uno sviluppo verso l’Alto. Quindi si avvicinano di nuovo allo stato del tempo antecedente, ma ora sono pienamente responsabili perciò che fanno, perché a loro è stato data da Dio la libera volontà e l’intelligenza che devono utilizzare per il loro sviluppo verso l’Alto.
Amen
TraduttoreEr is geen tijdperk waarin gewag gemaakt kan worden van zo hoog ontwikkelde wezens als het tegenwoordige en toch wordt deze hogere ontwikkeling gebruikt in een verkeerde richting. De huidige mens is door ontelbare ontwikkelingsstadia heengegaan en hij heeft nu in het laatste stadium (als mens) veel capaciteiten die hij met het grootste succes kan gebruiken. Een van deze bekwaamheden is het zich (kunnen) verplaatsen in een bovenaardse toestand.
Wie zich deze geschiktheid eigen heeft gemaakt kan al van een toestand van aanzienlijke rijpheid spreken, want hij leeft nu ook in dat andere rijk, maar hij neemt de indrukken uit dat rijk niet op de aarde op, daar alleen de geest deze indrukken in zich opneemt en deze alleen dan doorgeeft, wanneer daaraan beantwoordend ook de ziel van de mens is gevormd, zodat ze de belevenissen in het geestelijke rijk kan begrijpen en ze dus nu daarover kan worden onderwezen. Hoe meer nu de ziel ernaar verlangt door de Geest in zich uitsluitel te verkrijgen, des te meer komt er nu ook naar haar toe. En daarom zou de mensheid waarlijk op een hoog geestelijk niveau kunnen staan, wanneer ze zich alles ten nutte zou maken wat haar in het aardse leven ter beschikking staat.
Maar de mensen stellen zich er helemaal mee tevreden dat hun aardse leven hen volledig in beslag neemt, maar aan hun geestelijke toestand denken ze niet. En bijgevolg naderen ze in hun diepste wezen weer de toestand uit de tijd van voor hun menszijn, dat ze geen acht sloegen op hun ziel, maar slechts het leven van dieren leidden, waarin elke positieve ontwikkeling was uitgesloten. Ze leven hun aardse leven niet meer bewust, ze worden eveneens gedreven, en wel door geestelijke krachten die de positieve ontwikkeling van het geestelijke tegen willen gaan. En dus naderen ze weer tot de toestand uit de tijd voor hun menszijn, maar nu zijn ze volledig verantwoordelijk voor datgene wat ze doen, omdat hun de vrije wil en het verstand door GOD gegeven werd, die ze moeten gebruiken voor hun positieve ontwikkeling.
Amen
Traduttore