Appena lo spirito si libera per librarsi in regioni spirituali, in lui si svolge un cambiamento, perché l’anima che dà allo spirito la libertà, attende il suo ritorno, cioè desidera prendere parte nelle conoscenze che lo spirito ha conquistato nel Regno di Luce. E quindi l’uomo ha il desiderio per la Luce, per il sapere ed ora può essere istruito rispettivamente dal suo spirito, questo può dare all’anima ogni conoscenza, perché porta il patrimonio spirituale dal Regno spirituale alla Terra; egli cerca di ripetere le immagini all’anima di ciò che ha colto in quel Regno. Questo procedimento della riproduzione di un’immagine che l’occhio ha veduto ora è stata fermata mentalmente per farla di nuovo sorgere come immagine. Più spesso ora lo spirito dimora in quelle regioni, più grande sarà anche il desiderio dell’anima di essere istruita da lui e più capace diventerà di accogliere le comunicazioni dello spirito, perché quando lei ha dato una volta la libertà allo spirito in sé di librarsi in Alto, è anche volenterosa di prendere parte alla sua attività. L’attività dello spirito però è di dare oltre ciò che lui stesso ha ricevuto. Nel Regno spirituale ogni essere di Luce vorrà esprimersi, cioè vorrà irradiare la sua Luce sullo spirituale al quale manca, di conseguenza lo spirito nell’uomo, se si unisce con gli esseri di Luce, deve accettare quest’irradiazione spirituale, deve in certo qual modo accettare ciò che costoro danno e così aumentarlo in sé. E nuovamente lui stesso vorrà dare e questo all’anima che lo ospita, che si forma rispettivamente per diventare a sua volta idonea per l’accettazione di Luce. Un’anima che dà la libertà allo spirito in sé, tende anche da sè stessa di lavorare su di sé per poter stare in costante collegamento con lo spirito e con lui anche con il mondo spirituale che dà costantemente il nutrimento allo spirito in lei. L’anima potrà parlare di straordinari successi, dello sviluppo spirituale verso l’Alto e di progressi importanti, quando tutto il suo tendere è rivolto al collegamento con il mondo spirituale, perché allora dà poca attenzione al corpo e si unisce con lo spirito, allora adempie coscientemente il compito che le era stata dato per la vita terrena. Supera tutti i desideri corporei, quindi anche ogni materia e trova la sua felicità nel tenere un intimo contatto con lo spirito e di accogliere dal Regno spirituale un inestimabile patrimonio. Ed allora è nella condizione che la rende capace di entrare, dopo la morte del corpo, sgravata e slegata nel Regno spirituale, dove viene ora valutato il suo sapere che per lei significa ricchezza imperitura nell’Eternità.
Amen
TraduttoreZodra de geest zich vrij maakt om zich naar geestelijke regionen te verheffen, treedt er een verandering op, waardoor de ziel, welke de geest de vrijheid geeft, op haar terugkeer wacht. Dat wil zeggen dat ze ernaar verlangt deel te hebben aan de inzichten, die de geest in het rijk van het licht verworven heeft. En zo heeft de mens een verlangen naar licht, naar kennis en hij kan nu daarom door zijn geest onderwezen worden. Deze kan hem elke kennis overdragen, want hij neemt de geestelijke goederen vanuit het geestelijke rijk mee naar de aarde. Hij probeert de ziel in beelden weer te geven, wat hij in dit rijk opgenomen heeft. Deze gebeurtenis is hetzelfde als de weergave van een beeld, dat het oog gezien heeft en nu in de gedachten vastgehouden wordt, om het weer als beeld te kunnen laten ontstaan.
Hoe vaker nu de geest in deze regionen verblijft, des te groter zal ook het verlangen van de ziel zijn om door hem onderwezen te worden en des te bekwamer wordt ze om de boodschappen van de geest op te nemen, want als ze eenmaal de geest in haar de vrijheid geeft om zich naar de hoogte te verheffen, is ze ook bereidwillig om deel te nemen aan zijn activiteiten. Maar de werkzaamheid van de geest is het doorgeven van dat, wat hij zelf ontvangen heeft.
In het geestelijke rijk zal elk lichtwezen zich weg willen geven. Dat wil zeggen licht uit willen stralen naar het geestelijke, dat het daaraan nog ontbreekt. Bijgevolg moet de geest in de mens, als hij zich met de lichtwezens verbindt, deze geestelijke uitstraling in ontvangst nemen. Hij moet in zekere zin opnemen, wat deze afgeven en zich zodoende in zichzelf vermeerderen. En hij zal zelf weer af willen geven en wil dat de ziel, waarin de geest aanwezig is, zich overeenkomstig ontwikkelt om weer voor het in ontvangstnemen van licht geschikt te zijn.
Een ziel, die de geest in zich de vrijheid geeft, streeft er ook vanzelf naar om aan zichzelf te werken om in voortdurende verbinding te kunnen staan met de geest en dus ook met de geestelijke wereld, die de geest in haar voortdurend voedsel geeft. De ziel zal van buitengewone successen kunnen spreken. Van een geestelijke opwaartse ontwikkeling en een belangrijke vooruitgang als haar gehele streven op de verbinding met de geestelijke wereld gericht is, want dan schenkt ze weinig aandacht aan het lichaam en verenigt ze zich met de geest. Dan vervult ze bewust de opdracht, die haar voor het aardse leven gegeven werd.
Ze overwint alle lichamelijke verlangens. En dus ook elke materie en ze wordt er blij van om een innig contact met de geest te onderhouden en onschatbare goederen uit het geestelijke rijk in ontvangst te nemen. En dan verkeert ze in de toestand, die haar in staat stelt om na de lichamelijke dood onbekommerd en ongebonden het geestelijke rijk binnen te gaan, waar enkel haar kennis gewaardeerd wordt, dat in de eeuwigheid onvergankelijke rijkdom voor haar betekent.
Amen
Traduttore