Confronta annuncio con traduzione

Altre traduzioni:

Combinazioni del destino per Volontà divina – Garanzia per la massima maturazione

E’ la Volontà del Signore che tutto ciò che vive, si subordini alle Sue Leggi e così non può succedere nulla che non porti in sé la Volontà divina, fin dove si tratta di procedimenti che si svolgono negli uomini secondo il destino allo scopo della vita interiore. La volontà dell’uomo non si può mai opporre alla Volontà divina, non le riuscirà mai di sospendere o di cambiare ciò che Dio ha determinato, perché questo non è nel suo potere. La volontà dell’uomo deve adeguarsi, si deve in certo qual modo dichiarare d’accordo, anche se non corrisponde alla sua volontà, perché per lui questa costrizione significa una garanzia di potere raggiungere la meta più alta, cioè con ciò gli sono date tutte le possibilità per lo sviluppo verso l’Alto. Se però le utilizza, dipende unicamente dalla sua volontà, ma se l’uomo potesse formare da sé stesso il suo destino, questa garanzia non sarebbe data, perché gli manca ogni conoscenza di ciò che manca al suo spirito ed in quale forma può raggiungere la liberazione. Quindi Dio Stesso ha determinato il destino di ogni singolo e l’ha formato in modo che non venga agito contro la Sua Volontà nell’incomprensione o nella volontà di ribellione. Così il Creatore divino annuncia con le Sue Leggi la Provvidenza più amorevole per le Sue creature; la Sua Sapienza riconosce lo stato di ogni singolo e cerca di rivolgere ad ognuno i mezzi d’Aiuto più grandi possibili sempre attraverso le disposizioni del destino, che garantiscono un progresso spirituale. Che ora molte occasioni rimangano inutilizzate, non dipende dalla Volontà del Creatore, ma soltanto dall’uomo stesso, quando dà troppo poca considerazione alla vita della sua anima. Ma anche se quest’uomo la vita potesse essere destinata in un’altra forma, non la utilizzerebbe mai per la salvezza della sua anima, quindi non deve mai ritenere il suo stato dell’anima immaturo per una conseguenza del suo destino terreno, perché anche se Dio gli volesse dare la libertà di formare da sé stesso questo destino, egli rimarrebbe fermo sullo stesso gradino, dato che la sua volontà non tende verso l’Alto. Lo stesso vale per quegli esseri che, nel pieno possesso della loro volontà, vivono nel mondo dell’aldilà e quindi sono indipendenti da ogni pesantezza terrena. Anche a loro è stata data una certa Legge, alla quale si devono piegare. Loro possono, quando sono perfetti, soltanto volere ciò che Dio vuole. Nello stato dell’imperfezione un essere nell’aldilà, proprio come nella vita terrena, ha una sorte che contribuisce al raggiungimento della purificazione, della conoscenza e della promozione dell’anima. Di nuovo vale solo la Volontà divina e nuovamente egli rimane lasciato libero, di subordinare, cioè la sua volontà, alla Volontà divina oppure di ribellarsi, ma non possono mai cambiare questa Volontà oppure renderla inefficace su di sé. Una Volontà governa tutto. Redime tutto ciò che si sottomette a questa Volontà per propria spinta, ma dannati sono gli esseri che vogliono combattere contro la Volontà divina, perché quest’intento terminerà soltanto con il naufragio. Mai e poi mai la Volontà divina può essere esclusa. Persino là dove la volontà dell’opera è all’opera per compiere delle cose, che contraddicono la Volontà divina, è sempre di nuovo soltanto la Concessione di Dio, per portare nuovamente con ciò la salvezza ad anime dall’oppressione spirituale, ma non potrebbe mai succedere qualcosa, che fosse totalmente contro la Sua Volontà, perché la Sua Sapienza, il Suo Amore e la Sua Onnipotenza vorranno sempre soltanto volere ciò che ad ogni essere da Lui creato è per il suo meglio. Perciò nessun essere potrà opporsi a Questa Volontà. Soltanto la formazione spirituale è lasciata libera ad ogni essere. Su questa il Creatore non esercita nemmeno la minima costrizione e perciò l’essere può usare la sua libera volontà secondo il suo proprio beneplacito.

Amen

Traduttore
Tradotto da: Ingrid Wunderlich

Lotsbeschikking door de goddelijke wil – Garantie voor de grootste rijpheid

Het is de wil van de Heer, dat alles wat leeft zich aan Zijn wet onderwerpt en er kan dus niets gebeuren, wat niet binnen de goddelijke wil valt, voor zover het over gebeurtenissen gaat, die noodlottig voor de mensen zijn met als doel het innerlijk bewust meemaken. Nooit kan de wil van de mens zich tegen de goddelijke wil verzetten. Nooit zal het hem lukken om dat, wat God bepaald heeft, te beëindigen of te veranderen, want dit ligt niet binnen zijn macht. De wil van de mens moet zich schikken, hij moet in zekere zin verklaren ermee akkoord te gaan, ook wanneer het niet met zijn wil overeenkomt, want deze dwang betekent voor hem de garantie, dat hij het hoogste doel kan bereiken. Dat betekent, dat alle mogelijkheden tot opwaartse ontwikkeling hem daardoor gegeven zijn. Maar of hij ze gebruikt, hangt alleen van zijn wil af.

Maar als de mens zelf zijn lot een vorm zou kunnen geven, dan zou deze garantie hem niet gegeven worden, want het ontbreekt hem aan elke kennis over wat zijn geest mist en in welke vorm hij bevrijd kan worden. Dus heeft God Zelf het lot van elk individu bepaald en het zo beschikt, dat er niet in strijd met Zijn wil gehandeld kan worden vanwege onbegrip of de wil om in opstand te komen. En zo toont de goddelijke Schepper met Zijn wetten de liefdevolste zorg voor Zijn schepselen. Zijn wijsheid herkent de staat van elk individu en Hij probeert iedereen door spelingen van het lot de grootst mogelijke hulpmiddelen te geven, die een geestelijke vooruitgang garanderen.

Dat nu vele mogelijkheden onbenut blijven, ligt niet aan de wil van de Schepper, maar enkel aan de mens zelf, als hij te weinig aandacht schenkt aan zijn zielenleven. Maar dit mens zou het leven ook in een andere vorm ten deel gevallen kunnen zijn. Hij zou het nooit gebruiken voor zijn zielenheil, dus mag hij ook nooit zijn onrijpe zielstoestand als het gevolg van zijn aards lot beschouwen. Want als God hem ook de vrijheid zou willen geven om dit lot zelf vorm te geven, dan zou hij op dezelfde trede blijven staan, omdat zijn wil niet naar de hoogte streeft.

Datzelfde geldt voor deze wezens, die met volledige beschikking van hun wil het hiernamaals bewonen en dus onafhankelijk zijn van alle zwaarte van de aarde. Ook hun is een bepaalde wet gegeven, waarvoor ze zich moeten buigen. Ze kunnen, als ze volmaakt zijn, enkel willen, wat God wil. En in onvolmaakte toestand zullen de wezens in het hiernamaals net als in het aardse leven, hun lot net zo ten deel vallen, zoals het het snelst aan de loutering, het inzicht en de vooruitgang van de ziel bijdraagt.

Opnieuw geldt dus enkel de goddelijke wil en opnieuw is het aan hen, dat wil zeggen hun wil, overgelaten zich aan de goddelijke wil ondergeschikt te maken of zich tegen deze wil te verzetten, maar nooit kunnen ze deze wil veranderen of hem zonder uitwerking laten zijn. Eén wil regeert alles. Alles, wat zich uit eigen beweging aan deze wil onderwerpt, wordt verlost, maar die wezens die de goddelijke wil willen bestrijden, zijn verdoemd. Want dit voornemen zal alleen met de ondergang eindigen.

Nooit en te nimmer kan de goddelijke wil uitgeschakeld worden. Zelfs daar, waar de wil van de mens aan het werk is om dingen tot stand te brengen, die in strijd zijn met de goddelijke wil, is het weer enkel de toelating van God om daardoor weer zielen redding uit de geestelijke nood te brengen, maar nooit zou iets kunnen gebeuren, wat geheel tegen Zijn wil zou zijn. Want Zijn wijsheid, liefde en almacht zijn bepalend voor alles, wat er gebeurt. En deze wijsheid, liefde en almacht zal steeds alleen maar willen, wat het beste is voor de door Hem geschapen wezens.

En daarom zal geen wezen zich tegen deze wil kunnen verzetten. Alleen de geestelijke ontwikkeling staat elk wezen vrij. Hier oefent de Schepper niet de geringste dwang op uit en daarom kan het wezen zijn vrije wil naar eigen goeddunken gebruiken.

Amen

Traduttore
Tradotto da: Peter Schelling