Komuniciranje s onostranim svijetom je za mnoge ljude kamen spoticanja, budući oni nisu u stanju razlučiti jedno od drugoga - čiste duhovne veze i čisto zemaljsku želju da doznaju nešto o životu nakon smrti. Dok je prvo Bogu po volji, posljednje ne odgovara Božjoj volji, ali čovjeku nikada neće biti uračunato kao grijeh, dok god to nije zloupotrijebljeno na štetu bližnjih. Veza sa nezrelim bićem može naštetiti jedino stanju vlastite duše, i to je ono na što treba upozoriti. Ljudi su u uvjerenju da je svaka veza sa duhovnim svijetom nepravda pred Bogom, a ovaj stav ih lišava najveće milosti, da od tih bića zatraže i prime prijenos snage. Sve dobro duhovno prenosi ovu snagu, zbog čega treba biti uspostavljena veza s njim.... Sve zlo duhovno nastoji naškoditi ljudima, stoga treba biti izbjegavano općenje s njim. Sve ono što je sklono zemaljskome, istu sklonost privlači i u onostranom.... Volja okrenuta Bogu međutim, privlači duhovno, koje u istoj volji stoji s Bogom. I tako čovjek kroz svoju žudnju sam povlači granice. On podiže pregradni zid između sebe i zlog duhovnog svijeta, ukoliko on traži Boga. Ljudi u svom neznanju, skoro uvijek odbacuju sve što dolazi iz duhovnog kraljevstva, uvijek se plašeći zlog (lošeg) utjecaja. Oni se također zatvaraju svakom odgovarajućem objašnjenju, uz napomenu da je ljudima zabranjeno ispitivati mrtve, a ne znaju da je smisao ovih riječi sasvim drugačiji nego li ga oni podmeću.... Tko želi podučavati, mora biti znalac; od neznalice se ne treba očekivati nikakva mudrost. Stoga pitanja trebaju biti postavljena onima koji su u znanju, no ne onima koji hodaju u mraku. Stanje znanja i neznanja se također susreće i u onostranom. Mudar će biti onaj koji stoji u svjetlu, odnosno, koji je sjedinjen s Bogom i prihvaća Njegovo zračenje, stoga prima snagu i mudrost.... neznalice su duše koje su još Bogu-daleko, pa tako ni ne mogu primiti svjetlo. Svjetlo je međutim znanje.... a kada duši nedostaje svjetlo, njezino je znanje također manjkavo, i otuda ona neće moći ništa podijeliti, budući ona sama ništa ne posjeduje....
Duša je mrtva u duhu, jer jedino kada je ona spoznala, za nju započinje život u vječnosti, i stoga jedna takva duša ne može biti propitivana o Istini, budući ne može nikada dati odgovor u skladu sa Istinom. Stoga se umrlima ne trebaju ni postavljati pitanja koja se tiču vječnosti, budući ispravan odgovor zahtijeva jedan stupanj zrelosti, ali čovjek nikada ne zna, da li je i kada duša preminuloga postigla ovaj stupanj zrelosti. Zemaljska pitanja, međutim, također treba izbjegavati, jer je Sam Bog prostro veo nad stvarima koje leže u budućnosti, a želja da se prodre u područje koje je Bog u Svojoj mudrosti sakrio ljudima, nepravda je pred Bogom. Prema tome, ne treba osuditi ciljana povezivanja s onostranim, nego jedino njihovu namjeru (cilj, svrhu), ako je ona čisto svjetovna. Sve suštinsko stoji u međusobnoj povezanosti, čovjeku skrivenoj samo tako dugo dok ne traži duhovno.... i to, kako bi ga potaklo na traženje. Ispitivaču i tražitelju, bića se međutim objavljuju, pa se i neupućene duše također guraju blizu na takve skupove, ali nalaze pristup jedino tamo, gdje je samo znatiželja pokretačka sila pokušaja da se stupi u kontakt sa onostranim bićima. Ljudi koji žude Istinu, koji su posvećeni Bogu, koji teže naviše, svojim stavom prema Bogu oko sebe podižu neprobojni zid za takva nezrela bića, i stoga se ne trebaju bojati da će biti tlačeni ili podučavani od neupućenih bića. Dobro duhovno je puno snage i moći, dok je zlo duhovno nemoćno naspram njega, i ima utjecaj jedino upravo na takve ljude, koji u sebi nemaju nikakvo duhovno nastojanje, nego su posvećeni samo zemaljskom svijetu i njegovim radostima. A ljudi bi se trebali sjetiti ovoga, prije nego oštro (o)sude i (po)žele proglasiti kao Bogu-protivno nešto što odaje dobru duhovnu snagu i čovječanstvu donosi neizrecivi blagoslov, ako je to prepoznato kao ono što jest.... kao izražavanje dobrih duhovnih bića, koja vrše Božansku volju, stoga su aktivna u Njegovoj misiji.
AMEN
TranslatorHet verkeer met het hiernamaals is voor veel mensen een steen des aanstoots, want ze zijn niet in staat om de zuiver geestelijke verbindingen te scheiden van het puur aardse verlangen om iets over het leven na de dood te weten te komen. Terwijl het eerste door God gewild is, stemt het laatste niet met de wil van God overeen. Het wordt de mens echter nooit als zonde aangerekend, zolang het niet misbruikt wordt tot schade voor de medemens. Een verbinding met het onrijpe wezen kan alleen de eigen toestand van de ziel schade toebrengen en dat is het, waarvoor gewaarschuwd moet worden.
Er zijn mensen die geloven dat elke verbinding met de geestelijke wereld als onrechtvaardig door God wordt beschouwd en deze instelling berooft hen van de grootste genade om te vragen om krachtschenking door deze wezens en deze in ontvangst te kunnen nemen. Al het goede geestelijke geeft deze kracht. Derhalve moet de verbinding hiermee tot stand worden gebracht.
Al het slechte geestelijke probeert de mensen schade te berokkenen, dus de omgang hiermee moet vermeden worden. Alles wat aardsgezind is, trekt het gelijkgezinde in het hiernamaals aan. Maar de op God gerichte wil trekt het geestelijke aan, dat dezelfde wil als God heeft. En zo trekt de mens door zijn verlangen zelf de grens. Hij richt een scheidsmuur op tussen zichzelf en de slechte geestelijke wereld, als hij naar God verlangt.
In hun onwetendheid wijzen de mensen meestal alles af, wat uit het geestelijke rijk komt, steeds vrezend voor kwade invloeden. Ze sluiten zich ook voor alles af, wat hier betrekking op heeft. Dat het de mensen verboden is om de doden te raadplegen, verklaren ze door de verwijzing naar het woord, maar ze weten niet dat de betekenis van deze woorden een heel andere is, dan ze deze toedichten. Wie wil onderwijzen, moet kennis hebben. Van de onwetenden valt geen kennis te verwachten. Zodoende moeten er vragen gesteld worden aan degenen die weten, maar niet aan degenen die in de duisternis sterven.
De wetende en onwetende toestand wordt ook in het hiernamaals aangetroffen. Degene, die in het licht staat, zal wetend zijn. Dat wil zeggen dat die met God verbonden is en Zijn uitstraling in ontvangst neemt, dus kracht en wijsheid in ontvangst neemt. Onwetend zijn de zielen, die nog ver van God verwijderd zijn en dus ook geen licht kunnen ontvangen. Maar licht is kennis en wanneer het de ziel aan kennis ontbreekt, is ook haar kennis onvoldoende en daarom zal ze ook niet uit kunnen delen, omdat ze zelf niets bezit.
De ziel is geestelijk dood. Pas dan, als ze wetend wordt, begint voor haar het leven in de eeuwigheid en zodoende kan zo’n ziel niet geraadpleegd worden over de waarheid, want ze kan nooit waarheidsgetrouw antwoord geven. Daarom moeten er ook geen vragen, welke de eeuwigheid betreffen, gesteld worden aan overledenen, omdat een goed antwoord een rijpheidsgraad vereist, waarvan een mens echter nooit weet of en wanneer de ziel van de overledene deze rijpheidsgraad bereikt heeft. Maar aardse vragen moeten eveneens achterwege blijven, want God Zelf heeft een sluier uitgespreid over zaken, die in de toekomst liggen en het binnen willen dringen in een gebied, dat God in Zijn wijsheid voor de mensen bedekt heeft, betekent onrecht voor God. Derhalve zijn niet de nagestreefde verbindingen met het hiernamaals te veroordelen, maar enkel het doel hiervan, als het een puur werelds doel is.
Al het wezenlijke staat in verbinding met elkaar, maar blijft voor de mens net zo lang verborgen, totdat hij geestelijk gaat zoeken en wel om hem aanleiding te geven om te gaan zoeken. Maar de wezens maken zich alleen maar bekend aan degenen die vragen en zoeken en ook de onwetende zielen proberen bij zulke bekendmakingen dichterbij te komen, maar ze vinden enkel daar toegang, waar alleen maar nieuwsgierigheid de drijfveer is van de pogingen om met wezens in het hiernamaals in contact te komen. Naar waarheid verlangende, zich aan God wijdende, naar de hoogte strevende mensen richten door hun instelling ten opzichte van God voor zulke onrijpe geestelijke wezens een ondoordringbare muur op en hoeven daarom niet te vrezen om door onwetende wezens bedreigd of onderwezen te worden.
Het goede geestelijke is vol kracht en macht, terwijl het slechte geestelijke onmachtig ten opzichte van het goede geestelijke is en juist alleen maar invloed op zulke wezens heeft, die geen enkel geestelijk streven in zich hebben, maar enkel de wereld en haar vreugden toegenegen zijn. En dit zouden de mensen zich moeten bedenken, voordat ze overhaast oordelen en iets als aan God tegenwerkend zouden willen uitleggen, wat zich goede geestelijke kracht toont en de mensheid onnoemelijke zegen oplevert als het als dat herkend wordt, wat het is. Als uiting van goede geestelijke wezens, die de goddelijke wil uitvoeren, dus in Zijn opdracht werkzaam zijn.
Amen
Translator