• Retour

L'activité des êtres de Lumière

L'être non libéré a constamment besoin d'aide, parce que tout seul il est sans force. Par conséquent des êtres doivent aider ces êtres faibles, et cela est l’activité de tous ces êtres qui se sont hissés d’eux-mêmes à un degré déterminé de maturité à travers une activité d'amour et qui doivent de nouveau être constamment prêt à aider ceux qui sont sans force. Ces êtres sont maintenant actifs d’une manière salvatrice parce qu'ils aident le spirituel non libre à la libération de son état enchaîné. C’est l’activité de l'au-delà que de libérer le spirituel de la non-liberté. Et donc l'Œuvre de Libération qui n'a pas été exécutée sur la Terre, commence ou continue dans l'au-delà et d’innombrables êtres y participent, c'est-à-dire tout le spirituel qui reçoit déjà la Lumière et qui doit la répandre à son tour. Les porteurs de Lumière dans l'au-delà pourvoient avec leur amour soit les êtres immatures dans l'au-delà comme aussi ceux qui sont encore sur la Terre, parce que leur seule aspiration est de leur transmettre la Lumière, c'est-à-dire de les guider dans le savoir. Parce que seulement celui qui est dans la Lumière est libre, celui-ci est sage, celui-ci est aussi dépourvu de n'importe quelle chaîne, parce que le savoir, la Lumière et l’amour ne peuvent pas être imaginés l'un sans l'autre et ils signifient toujours un état de liberté. Parce que le savoir, la Lumière et l’amour signifient aussi la Force, mais celle-ci suppose aussi la liberté, car l'absence de Force et la non-liberté marchent de pair. Une Force doit donc s'assujettir à l'absence de Force, autrement dit les porteurs de Lumière et de savoir qui sont pleins d'amour, doivent concéder leur assistance aux êtres sans défense, ils doivent les guider vers ce qui leur manque. Avec cela les entités sont mises dans l'état d'employer la Force qui leur est transmise et maintenant se libérer aussi eux-mêmes. Et cette libération du spirituel non libre de l'état d’une totale absence de Force et de la relégation est une activité constante de l'au-delà. Mais c’est aussi la plus belle tâche de l'homme sur la Terre qui lui procure aussi le plus haut avantage spirituel. Parce que dès que l'Œuvre de Libération est commencée, les plus hauts succès en découlent. L'apport de Force de la part des êtres de Lumière dans l'au-delà fait de sorte que l'homme sur la Terre puisse ôter ses chaînes déjà sur la Terre, parce qu'il devient libre du pouvoir qui l'opprime et peut même se former dans un porteur de Lumière au travers de la transmission de Lumière, de savoir et d’amour, donc il devient recevant de la Force et peut de nouveau être actif d’une manière salvatrice dans la vie terrestre ou bien aussi dans l'au-delà, lorsqu’il abandonne la vie terrestre. Tout le spirituel libéré doit assister celui non libéré et dès que l'être se soumet à cette tâche, il est aussi libéré et il s'unit au Royaume de la Lumière. Cette tâche dans l'au-delà rend heureux les êtres de Lumière au-delà de toute mesure, parce que dans leur amour ils ne connaissent pas d’autre activité plus satisfaisante que d'aider ceux qui doivent souffrir parce qu'ils sont encore non-libres, donc ils les libèrent de leur état atroce. Avec cela l'Œuvre de Libération que Jésus Christ a accomplie sur la Terre avec Sa mort sur la Croix, a été le commencement et toute la substance animique qui est dans la succession de Jésus, qui donc comme Jésus mène une vie dans l'amour et aide la substance animique qui a besoin de son aide, prend aussi une part à cette Œuvre de Libération, il prodigue la Lumière et le savoir et grâce à son amour il libère le spirituel encore lié dans la relégation.

Amen

Werkzaamheid van de lichtwezens

Het niet verloste wezen heeft voortdurend hulp nodig, omdat het van zichzelf krachteloos is. Bijgevolg moeten er weer voortdurend wezens bereid zijn om deze krachteloze wezens te helpen en dit is de werkzaamheid van al deze wezens, die zichzelf door de werkzaamheid in liefde in een bepaalde rijpheidsgraad gebracht hebben. Deze wezens zijn nu verlossend werkzaam, want ze helpen degene, die niet vrij is, om vrij te komen uit zijn geketende toestand. Zodoende is de werkzaamheid in het hiernamaals een verlossen van het geestelijke uit de onvrijheid.

En zodoende wordt het verlossingswerk, dat op aarde niet tot uitvoering kwam, in het hiernamaals begonnen of voortgezet en talloze wezens nemen daaraan deel. Namelijk al het geestelijke, dat al licht ontvangt, doordat het weer licht uitdeelt. De lichtdragers in het hiernamaals bedenken zowel onrijpe wezens in het hiernamaals, alsook zulke op aarde met hun liefde, want het is hun enige streven om hun licht te geven, dat wil zeggen hen de kennis binnen te leiden. Want alleen maar wie in het licht staat, is vrij. Wie kennis heeft, is ook vrij van elke keten, omdat kennis, licht en liefde zonder elkaar niet denkbaar zijn en het betekent steeds een staat van vrijheid. Want kennis, licht en liefde betekenen hetzelfde als kracht. Maar kracht veronderstelt ook vrijheid, zoals krachtloosheid en onvrijheid eveneens hetzelfde betekenen.

Zodoende moet de kracht zich bij de krachteloosheid aansluiten, ofwel de dragers van licht en kennis moeten, omdat ze vol liefde zijn, de krachteloze wezens hulp verlenen. Ze moeten hun dat doen toekomen, wat hen ontbreekt. Daardoor wordt het wezenlijke in de toestand geplaatst, de hun gegeven kracht te gebruiken en zich nu eveneens vrij te maken. En dit verlossen van het onvrije geestelijke uit de toestand van volledige krachteloosheid en gebondenheid is een voortdurende activiteit in het hiernamaals. Maar het is ook de mooiste taak van de mens op aarde, die hem zelf het grootste geestelijke voordeel oplevert. Want hoe eerder het verlossingswerk aangepakt wordt, des te grotere successen zullen geboekt worden.

De toevoer van kracht van de kant van de lichtwezens in het hiernamaals leidt ertoe, dat de mens op aarde al de ketenen af kan leggen. Dat hij vrijkomt uit de macht die hem kwelt en zich dus eveneens tot een lichtdrager kan ontwikkelen door de overdracht van licht, kennis en liefde. Dus een krachtontvanger wordt, die in het aardse leven weer verlossend actief kan zijn of ook in het hiernamaals, als hij het aardse leven verlaat. Alles wat verlost is, moet het niet-verloste helpen en zodra het wezen deze taak op zich neemt, is het zelf vrij en sluit zich bij het lichtrijk aan.

De opdracht in het hiernamaals is mateloos gelukkig makend voor de lichtwezens, want in hun liefde kennen ze geen andere bevredigende activiteit, dan degenen te helpen, die moeten lijden, omdat ze nog onvrij zijn, hen dus te helpen uit hun kwellende toestand. Hiermee is het verlossingswerk, dat Jezus Christus op aarde met Zijn kruisdood volbracht heeft, het begin geweest en al het wezenlijke, dat Jezus navolgt, dat dus net als Jezus een leven in liefde leeft en het wezenlijke helpt, dat zijn hulp nodig heeft, neemt als het ware deel aan dit verlossingswerk. Het deelt licht en kennis uit op grond van zijn liefde en bevrijdt zo hetgeen nog gebonden is uit zijn gebonden zijn.

Amen