Hay incontables almas en el Más Allá que luchan por llegar a la Altura, y estas se encuentran en grandes apuros porque su falta de fuerza no les permite el ascenso, y el reconocimiento de su debilidad las tormenta horriblemente porque no saben cómo remediarla. Precisamente esta falta de saber provoca su desdicha, porque la Ley desde eternidad sólo permite aplicarles lo que su voluntad permite - y conforme esta voluntad están atendidas.
Si desean la Luz, esta les será dada, pero sin nunca haberla sentido el bien que esta surte, tampoco la anhelan. Su estado angustioso consiste en que continuamente sufren porque ya no logran activar la voluntad para cambiar su estado desgraciado, porque no hacen sino servirse de ella para altercar con Dios y su suerte, y que rabian cruelmente contra toda su vecindad.
Estas almas ya se encuentran en un estado infernal porque hay poderes del infierno que continuamente las instigan; de modo que su cambio y su progreso hacia la Altura aún les costarán un tiempo inimaginable. También las almas que se han quedado en un letargo total pueden sufrir un tiempo eterno en una suerte fatal, si no les llega ayuda por alguna parte porque ellas solas no pueden remediar su situación a causa de la debilidad de su voluntad.
Para salir de esta miseria sólo les pueden ayudar seres cuyo amor las quiere liberar de las tinieblas... hombres en esta Tierra o también seres en el Más Allá que ya están en la Luz o que tienen un grado de saber ya algo más elevado que los capacita para prestar ayuda.
Incontables almas se encuentran en estos apuros, a los que los hombres deberían prestar ayuda, pero precisamente por parte de estos poca ayuda les llega, porque ya no creen en la vida del alma después de la muerte. En el ámbito espiritual los hombres tendrían un gran campo de actividad, si se hicieran cargo de las almas que en el Más Allá están sufriendo y les ayudaran para sacarlas de las profundidades... y esta ayuda prestada tendría su efecto sobre los mismos hombres el día que estos se encuentren en miseria corporal o anímica.
Pero los hombres se prestan poco para tal actividad redentora; e incluso a sus queridos en el Más Allá los dejan en sus apuros, a pesar de que se debieran preocupar sobre todo de estos...
Está bien hecho si en la Tierra se reúnen hombres que apoyen esa voluntad favorable a la Redención... hombres que quieren encender una Luz a muchas almas que se encuentran en tinieblas. Por eso también hay seres de Luz que apoyan la actividad redentora, manteniéndose cerca de lugares donde hay los que con amor se acuerdan de seres infelices en el Más Allá. Allí su asistencia es evidente, porque cuando la invasión de seres oscuros amenaza a la Obra de Redención, estos se ponen delante los hombres en la Tierra para protegerla.
Tanto las almas en el Más Allá como también los hombres en la Tierra tienen sus espíritus de la guarda que, cuando amenaza un peligro, entran en acción conforme a la voluntad de estos.
Pero donde haya hombres que quieren actuar de manera redentora, siempre estará el enemigo al acecho, para sembrar confusión donde se quiere ofrecer claridad a los que andan en tinieblas. Pero él no podrá evitar que los rayos de Luz que surgen del amor redentor aborden a las almas de las tinieblas, lo que a estas produce un bienestar; por eso acuden por donde sea que se reúnen hombres que les quieren ayudar - y esta voluntad será bendecida. Porque una vez que un alma haya entrado en la zona de influencia de un rayo de Luz de amor, esta nunca volverá a caer en la profundidad, sino buscará la Luz, y también la encontrará porque a cada alma será dado lo que desea.
Amén.
TraductorEr worstelen talloze zielen in het hiernamaals om hogerop te komen, en deze zielen bevinden zich in uiterste nood. Hun krachteloosheid maakt hun het omhoog gaan onmogelijk, en het besef van hun krachteloosheid kwelt hen oneindig omdat zij niet weten hoe zij deze kunnen opheffen. Juist het gebrek aan kennis is hun ongeluk, want volgens de wet van eeuwigheid kan hun alleen dat gegeven worden waar hun wil in toestemt, en naar die wil wordt hun gegeven. Willen zij licht dan ontvangen zij het ook, maar als zij de weldaad van het licht niet ervaren hebben, voelen zij ook geen verlangen naar het licht.
Hun ellendige toestand bestaat daarin dat zij onophoudelijke lijden en de wil, hun toestand van lijden te veranderen, kunnen zij niet opbrengen, als zij tenminste hun wil niet gebruiken om op te staan tegen GOD en hun lot - en vreselijk te keer gaan in hun omgeving.
Deze zielen zijn reeds in een helse toestand omdat zij door de krachten der hel voortdurend worden opgezweept, en daardoor is er voor hun verandering en streven omhoog nog een ondenkbaar lange tijd nodig.
Maar ook de in gehele onverschilligheid verzonken zielen kunnen eveneens een eindeloos lange tijd hun ellendig lot moeten verdragen, als er voor hen nergens hulp vandaan komt, daar zij vanwege de zwakheid van hun wil zich niet zelf kunnen helpen.
En deze hulp kunnen hun alleen die wezens brengen wier liefde hen uit de duisternis zou willen verlossen. Mensen op aarde of ook wezens in het hiernamaals die reeds in het licht staan of ook al een hogere graad van inzicht bezitten, die hen in staat stelt hulp te bieden.
Ontelbare zielen nu zijn in deze nood over wie de mensen zich zouden moeten ontfermen, maar juist van de kant van de mensen is er voor deze zielen weinig hulp - omdat de mensen niet meer geloven aan een voortleven van de ziel na de dood.
De mensen zou een groot arbeidsveld ter beschikking staan op geestelijk gebied, als zij zich over de noodlijdende zielen in het hiernamaals zouden willen ontfermen en hen wilden helpen uit de diepte omhoog te komen. En de hulp van de zielen in het hiernamaals zou de mensen zelf weer ten goede komen, als zij zich in lichamelijke of geestelijke nood bevonden.
Maar de mensen dragen zeer weinig bij aan dit verlossingswerk en laten daardoor ook hun geliefden in het hiernamaals, over wie zij zich toch in het bijzonder moesten ontfermen - in grote nood.
Daarom wordt het met bijzondere vreugde begroet, wanneer op de aarde mensen samenkomen die deze wil om te verlossen in zich dragen en een licht willen ontsteken voor veel zielen in de duisternis. Daarom nemen ook de lichtwezens deel aan het verlossingswerk in zoverre, dat zij eveneens vertoeven waar aan de ongelukkige zielen in het hiernamaals liefdevol gedacht wordt. En hun hulpverlening is duidelijk te zien doordat zij zich beschermend voor de mensen op aarde stellen, als het opdringen van duistere geesten het werk van verlossing in gevaar dreigt te brengen.
Zowel de zielen in het hiernamaals alsook de mensen op de aarde hebben hun beschermgeesten die, naargelang de wil van hen, ingrijpen, als er gevaar dreigt. En waar de mensen verlossend werkzaam willen zijn, zal altijd de vijand loeren en hij zal verwarring proberen te stichten waar opheldering zal worden geboden aan hen die in duisternis gaan.
Maar hij zal het niet kunnen verhinderen dat de stralen van het licht, die van de liefdewil om te verlossen uitgaan de zielen van de duisternis beroeren, die ze als een weldaad ondergaan en elkaar daar zullen ontmoeten waar mensen samen zijn die hen willen helpen - en deze wil zal gezegend zijn. Want de ziel die eenmaal binnen het bereik van een lichtstraal van liefde is gekomen, valt nimmermeer in de diepte terug. Zij zoekt het licht en zal het ook vinden, omdat iedere ziel gegeven wordt wat zij begeert.
Amen
Traductor