You cannot assess to which abysmal distance the once-fallen spirit has sunk as a result of its opposition to Me, his God and Creator of eternity. He knew Me, he possessed an abundance of light which excluded all deficiency of realisation .... throughout eternities he received the evidence of My love and strength; he knew he had come forth from Me, that I had created him; he was inconceivably happy to receive My strength of love and he used this strength according to his will, which continuously augmented his bliss .... And yet, he left Me .... He rebelled against Me, rejected My love and plunged into bottomless depths .... He, whom I once created in My image, became My direct opposite .... And now you humans pose the question as to how this could have been possible; after all, the first being, the bearer of light, was created in all perfection, as nothing imperfect can come forth from Me .... This question can only be answered in that perfection knows no limitation, no restriction; it was able to move in any direction without being prevented from doing so. Free will is an imperative part of perfection .... perfection includes the fact that everything has the rightful measure but this also means that free will can exceed the rightful measure and that the rightful measure will thereby be revoked .... Lawful order is the rightful measure in all things. Consequently, if free will diverts from the lawful dimension, disorder will ensue, a state, which no longer corresponds to My will, to My eternal order. Hence something initially divine, something good, changes into something non-divine .... into something opposing God .... And this is therefore the concept of ‘sin’ .... On the other hand, it must be possible to exceed the ‘rightful measure’, otherwise free will could not become active, but it can just as well remain within eternal order. It is therefore indeed possible that a being created by Me can entertain wrong thoughts and intentions because it has free will .... but it is never pushed by Me Myself into wrong thinking and wanting, because it would be impossible for Me, the most perfect Being, to ever have a wrong thought, hence the allegation is wrong that evil is also inherent in Me .... Nor did the being I externalised have anything evil in itself when I created it .... everything it possessed was the lawful measure so that it did not have to fall ....
However, because the thoughts and intentions of the perfect being were unlimited, it was also able to go beyond the rightful measure .... it was able to lose itself and step out of the eternal order. But this spiritual confusion of the being could only occur when it turned away from Me, when it prevented My Word from sounding in him, for My Word was unable to give or demand anything else but perfection .... My Word would never have induced the being into leaving My eternal order, but once the bond with Me became loosened and the being no longer listened to My voice, it was also able to think and want in the wrong direction, because this option was open to it on account of its decision of will. Yet ‘sin’ .... the wrong will .... was at all times external from Me, I was only ever able to think and want in lawful order. I Myself was perfect, I created perfect beings and these remained perfect for as long as they upheld their connection with Me, but which they were also able to sever as a sign that they possessed free will. But this bond with Me guaranteed right inclinations and thoughts .... detachment from Me resulted in wrong inclinations and thoughts. For the being aspired towards something external to Me .... Lucifer, the light bearer, put himself in My place, although he recognised Me as the primary source .... The beings which came forth from both of us put Lucifer in My place, even though they, too, possessed the light of realisation .... Hence they deliberately carried out the separation and no longer moved within the right order, they no longer possessed the rightful measure, instead, the negative now predominated .... whereas in lawful order the positive prevails. In other words: perfection was being lost and something imperfect emerged from this change of will, which expressed itself in a negative way and thus distanced itself increasingly further. Something outside of Me also went outside the lawful order, because lawful order can only be in Me, the most perfect Being, and because everything that does not correspond to this order is evil .... therefore sin. And so the answer to the question as to whether I carry evil in Me is clear. Nothing evil can exist in Me or I would not be perfect. And evil is always that which steps out of this perfection and turns the rightful measure around, which thus revokes the eternal order, which is the fundamental principle of My nature. However, as evidence of its divinity I had to give free will to every being, and this had to have the option to change itself in any direction .... And thus the being itself created evil when it rebelled against Me, when it left the eternal order, when it wanted to use its strength negatively and work against Me .... when it distanced itself from Me. And for the sake of My ultimate goal .... for My living creations to become ‘children’ .... I did not prevent the being, nevertheless, it could just as well have remained with Me, it did not have to become sinful and fall, it could have voluntarily remained perfect and enjoyed supreme bliss, nevertheless, it voluntarily forfeited it.
Amen
Translator(07.06.1960) U kunt de onmetelijke verwijdering in haar totale diepte niet beseffen waarin de eerst gevallen geest, (Lucifer) zich begeven heeft door zijn weerstand tegen MIJ, zijn GOD en Schepper van eeuwigheid.
Hij onderkende MIJ, hij stond in een volheid van licht die elke gebrekkigheid van zijn inzicht uitsloot. Hij had door eeuwigheden heen het bewijs van Mijn Liefde en Kracht ontvangen. Hij wist dat hij van MIJ was uitgegaan, dat hij uit MIJ was voortgekomen. Hij was onmetelijk gelukzalig in het ontvangen van de Kracht van Mijn Liefde en hij gebruikte deze kracht naar eigen goeddunken, wat zijn gelukzaligheid steeds weer verhoogde - en toch verliet hij MIJ.
Hij kwam in opstand tegen MIJ, wees Mijn Liefde af en stortte in grondeloze diepten - hij werd Mijn tegenpool, hij, die IK eens geschapen had als Mijn evenbeeld. En nu stelt u, mensen de vraag, hoe dat wel mogelijk is geweest daar het eerste wezen - de lichtdrager - toch volmaakt was, daar er uit MIJ niets onvolmaakts kon voortkomen. Deze vraag is alleen zo te beantwoorden, dat het volmaakte ook geen begrenzing, geen beperking kent, dat het zich naar alle richtingen heen ontwikkelen kan zonder daarin gehinderd te worden. En bij volmaaktheid behoort onvoorwaardelijk de vrije wil.
Bij volmaaktheid hoort dat alles de juiste maat heeft en dat betekent echter ook dat de vrije wil die maat overschrijden kan, dat daardoor de wettelijke ordening omvergestoten wordt. De wettelijke ordening is de rechtmatige maat in alle dingen. Wanneer nu de vrije wil van de rechtmatige maat afwijkt ontstaat er ook een wanorde, een toestand die niet meer met Mijn Wil, met Mijn eeuwige orde overeenstemt. Er verandert dus iets oorspronkelijk goddelijks, iets goeds, in iets ongoddelijks, in iets dat tegengesteld is aan GOD. En dat is het begrip „zonde“. De juiste maat te kunnen overschrijden moet echter wederom mogelijk zijn, daar anders de vrije wil niet in werking zou kunnen worden gesteld, die echter evengoed in de eeuwige orde kan blijven.
Het is nu wel mogelijk dat een door MIJ geschapen wezen verkeerd kan gaan denken en willen, omdat het deze wilsvrijheid bezit. Het wordt echter nooit door MIJ Zelf tot dit verkeerde denken en willen aangespoord, omdat zoiets onmogelijk zou zijn, dat IK als het volmaaktste WEZEN ooit een verkeerde gedachte zou kunnen hebben, dus de veronderstelling vals is dat IK ook het kwade in MIJ heb. Ook datgene wat door MIJ buiten Mijn WEZEN geplaatst was had niet het kwade in zich toen IK het schiep. Alles was in passende mate aanwezig zodat het niet vallen moest. Maar omdat het denken en willen van dit volmaakte zonder beperking was kon het ook de rechtmatige maat overschrijden, het kon in zichzelf opgaan en uit de eeuwige ordening treden.
Deze geestelijke verwarring van het wezen kon echter pas plaatsvinden toen het zich van MIJ afwendde, toen het dus verhinderde dat Mijn Woord in hem weerklonk - want Mijn Woord kon niets anders geven en verlangen dan wat volmaakt is. Mijn Woord zou het wezen nooit aanleiding hebben gegeven uit Mijn eeuwige ordening te treden. Doch zodra de band met MIJ was losgemaakt en het wezen niet meer naar Mijn stem luisterde, kon het ook denken en willen in 'n verkeerde richting, omdat deze mogelijkheid hem vrijstond op grond van de
Maar altijd was de „zonde“ - het verkeerde willen - buiten MIJ, DIE altijd alleen vanuit de rechtmatige ordening kon denken en willen. IKZelf was volmaakt! IK schiep volmaakte wezens en dezen bleven volmaakt zolang zij de band met MIJ intact hielden, die zij echter ook konden verbreken, als teken dat ze een vrije wil bezaten. De band met MIJ waarborgt een juist denken en willen. Het losmaken van MIJ had een verkeerd denken en willen als gevolg, want het wezen streefde nu iets dat „buiten MIJ staat“ na.
Lucifer „de lichtdrager“ - stelde zichzelf in Mijn plaats, ofschoon hij inzag dat IK de Oerbron ben. En de uit „ons“ voortgekomen wezens stelden Lucifer in Mijn plaats, hoewel ook zij het licht van het inzicht hadden. Zodoende voltrokken zij gewild de breuk met MIJ en bevonden zich nu niet meer in de juiste ordening. Er was in hen niet meer de terechte maat, veeleer overheerste het negatieve, terwijl in de rechtmatige ordening het positieve overheerst, of anders gezegd: de volmaaktheid ging verloren en er kwam iets onvolmaakts voort uit deze verandering van wil, dat zich op negatieve wijze uitte en zich dus steeds verder van MIJ verwijderde.
Iets „buiten-MIJ-staands“ heeft zich ook buiten de rechtmatige ordening begeven omdat in MIJ, als het volmaaktste WEZEN, ook alleen de rechtmatige ordening kan zijn - en omdat alles wat niet met deze ordening overeenkomt, kwaad - dus zonde- is. En zo wordt deze vraag vanzelf beantwoord: of IK het kwade in MIJ draag. In MIJ kan niets kwaads zijn daar IK anders niet volmaakt zou zijn. En kwaad is altijd dat, wat deze volmaaktheid laat varen en elke terechte maat verdraait, dus de eeuwige ordening omvergooit die het grondbeginsel van Mijn WEZEN is.
IK moest echter ieder wezen als bewijs van zijn goddelijkheid de vrije wil geven, en deze moest de mogelijkheid hebben zich naar elke richting te keren. En zo heeft dat wezen (Lucifer) zelf het kwade geschapen toen het MIJ ontrouw werd, toen het zich verwijderde van MIJ en de eeuwige ordening verliet, toen het op negatieve wijze zijn kracht gebruiken wilde tegen MIJ. En terwille van Mijn laatste doel, nml. dat Mijn schepselen tot „kinderen“ worden, verhinderde IK dat wezen niet. Maar het kon evengoed bij MIJ blijven. Het hoefde niet zondig te worden en te vallen; het kon volmaakt blijven in vrije wil en de hoogste gelukzaligheid genieten, die het echter vrijwillig had verspeeld.
Amen
Translator