Kundgabe mit Übersetzung vergleichen

Weitere Übersetzungen:

Drängen des Geistesfunkens zum Vatergeist....

Der Geist in euch drängt unaufhörlich zur Verbindung mit dem Vatergeist von Ewigkeit, doch nicht immer spüret ihr sein Drängen, nicht immer achtet ihr der Äußerungen, die er euch zugehen lässet, nicht immer achtet ihr dessen, was er euch vermitteln will. Aber er ist in euch, ein jeder trägt den Geistesfunken in sich als Anteil des Vatergeistes und ist somit auch mit dem Vatergeist untrennbar verbunden. Und weil dies Geistfünklein in euch ruht, kann auch ein jeder Mensch den Weg nehmen zu Mir, Dessen Anteil ihr seid, denn von innen heraus werdet ihr gedrängt, die Bindung mit Mir zu suchen.... Aber ihr könnet auch diesem innerlichen Drängen wehren und Meinem Gegner zugewandt bleiben, weil dann der Geist in euch sich zurückzieht, also keineswegs zwingend auf euren Willen einwirkt. Und so ist also euer Wille allein bestimmend für den Erfolg oder Mißerfolg eures Erdenlebens. Der freie Wille ist aber das Zeichen göttlicher Zugehörigkeit.... also muß dieser dem Geschöpf erhalten bleiben, ansonsten es ewig unvollkommen bliebe. Daß der Mensch nun recht und falsch denken und wollen kann, muß jedoch möglich sein, weil er eine Entscheidung treffen soll im Erdenleben. Und es werden zwei Kräfte auf ihn einwirken, die also sein Denken und Wollen zu beeinflussen suchen. Diese beiden Kräfte sind aber verschieden, sie stehen einander gegenüber.... Ich und Mein Gegner suchen die Seele des Menschen zu gewinnen, und jede Macht wirkt anders auf den Menschen ein. Mein Gegner sucht den Körper für sich zu gewinnen, also durch den Körper die Seele zu bestimmen zu ihrem Denken und Wollen, während Ich durch den Geist die Seele zu beeinflussen suche. Und die Begehren von Geist und Körper sind ganz verschiedener Art. Läßt sich die Seele aber von dem Geist in sich bestimmen zu ihrem Wollen und Denken, dann gehört sie auch bald Mir an, denn dann wird das Denken und Wollen recht sein, d.h. Meinem Willen entsprechen und die Seele wieder zum Licht führen, zu ihrer einstigen Vollkommenheit.... Gibt jedoch die Seele dem Begehren des Körpers nach, so hat Mein Gegner sie gewonnen, denn dann bleiben der Wille und die Gedanken abgewandt von Mir, sie gehen völlig in den Willen Meines Gegners ein, und es bleibt die Seele noch endlos lange Zeit in weiter Entfernung von Mir. Und dennoch trägt sie auch den Geistesfunken von Mir in sich, aber sie verwehrt ihm jede Äußerung, er kann sich nicht durchsetzen, sie hört nicht auf sein Drängen und Begehren, erfüllt jedoch dem Körper jegliches Verlangen. Es ist diese Seele zwar auch verbunden mit Mir, weil es ewig kein Los-gelöst-Sein gibt von Mir als der erschaffenden Kraft, aber sie spürt nichts davon und ist daher in einem Zustand der Isoliertheit, der immer ein Zustand der Unglückseligkeit ist. Sie leistet Mir dann einen Widerstand, den Ich nicht gewaltsam breche, und verlängert den Zustand der Entfernung von Mir wieder endlos lange Zeit.... Wohingegen die Seele, die der Äußerung ihres Geistes achtet, Mir stets näherkommt und ihre Trennung von Mir sehr bald schon aufgehoben ist, weil der Geistesfunke nicht ruht, bis die Vereinigung mit Mir vollzogen ist.... weil der Geist im Menschen nun allein das Denken und Wollen dessen bestimmt und dieses nicht anders als gut und recht sein kann, denn Ich Selbst bin es, Der nun in euch wirket und auch wirken kann, weil ihr euren einstigen Widerstand selbst aufgegeben habt und Ich nun wieder ungehindert Meine Liebekraft in euch einstrahlen lassen kann. Also kann jeder Mensch Mich finden, weil er in sich einen Führer hat, der keinen anderen Weg nimmt als den zu Mir.... Und schließt er sich nun diesem Führer an, dann wird er auch garantiert Mich Selbst erreichen, er wird immer inniger sich zusammenschließen mit Mir, denn Ich Selbst ziehe ihn durch den Geist, der in euch ist, weil ihr Mein Anteil seid....

Amen

Übersetzer
Dies ist eine Originalkundgabe von Bertha Dudde

Het dringen van de geestvonk naar de Geest van de Vader

De Geest in u dringt onophoudelijk aan op de verbinding met de Geest van de Vader van eeuwigheid. Maar u wordt zijn dringen niet altijd gewaar. U slaat niet altijd acht op de uitingen die hij u doet toekomen. U schenkt niet altijd aandacht aan datgene wat hij u wil overbrengen. Maar hij is in u. Ieder draagt de geestvonk in zich als deel van de Geest van de Vader en is bijgevolg ook onafscheidelijk verbonden met de Geest van de Vader. En omdat dit geestvonkje in u rust, kann ook ieder mens de weg gaan tot Mij wiens deeltje u bent. Want van binnen uit wordt u gedrongen de band met Mij te zoeken.

Maar u zult dit innerlijke aandringen ook kunnen afweren en op Mijn tegenstander gericht blijven, omdat dan de Geest in u zich terugtrekt, dus op geen enkele manier dwingend op uw wil inwerkt. En zo is dus alleen uw wil beslissend voor het succes of de mislukking van uw aardse bestaan. De vrije wil is echter het teken van een goddelijke verbondenheid. Dus moet die voor het schepsel blijven behouden, daar het anders eeuwig onvolmaakt zou blijven.

Dat de mens nu juist of verkeerd kan denken en willen, moet echter mogelijk zijn omdat hij een beslissing moet nemen in zijn leven op aarde. En er zullen twee krachten op hem inwerken, die dus proberen zijn denken en willen te beïnvloeden. Maar deze beide krachten zijn verschillend. Ze staan tegenover elkaar. Ik en Mijn tegenstander proberen de ziel van de mens te winnen en elke macht werkt anders op de mens in. Mijn tegenstander probeert het lichaam voor zich te winnen, dus door het lichaam de ziel ertoe te brengen te willen en te denken zoals hij wil en denkt, terwijl Ik door de Geest de ziel tracht te beïnvloeden. En de verlangens van Geest en lichaam zijn heel verschillend van aard.

Maar laat de ziel zich door de Geest in zich overreden wat zij moet willen en denken, dan behoort ze ook spoedig Mij toe. Want dan zal het denken en willen juist zijn - dat wil zeggen: overeenstemmen met Mijn wil - en de ziel weer naar het licht leiden, naar haar vroegere volmaaktheid. Geeft echter de ziel toe aan het verlangen van het lichaam, dan heeft Mijn tegenstander haar gewonnen. Want dan blijven de wil en de gedachten van Mij afgewend. Ze gaan geheel op in de wil van Mijn tegenstander en de ziel blijft nog eindeloos lange tijd op een verre afstand van Mij.

En toch draagt ze ook de geestvonk van Mij in zich, maar ze belet hem elke uiting. Hij kan geen ingang vinden. Ze luistert niet naar zijn aandringen en wensen, maar vervult elk verlangen van het lichaam. Deze ziel is weliswaar ook met Mij verbonden, omdat het eeuwig niet bestaat losgemaakt te zijn van Mij als de scheppende kracht. Maar ze merkt er niets van en bevindt zich daarom in een isolement wat altijd een ongelukkige toestand is. Ze biedt Mij dan weerstand die Ik niet met geweld breek, en verlengt de toestand van verwijdering van Mij weer voor eindeloos lange tijd.

De ziel die daarentegen acht slaat op de uiting van de Geest, komt steeds dichter bij Mij. En haar scheiding van Mij is al spoedig opgeheven, omdat de geestvonk niet rust tot de vereniging met Mij is voltrokken, omdat de Geest in de mens nu alleen het denken en willen van hem bepaalt en dit niet anders dan goed en juist kan zijn. Want Ik Zelf ben het die nu in u werkzaam is en ook werken kan, omdat u uw vroegere weerstand zelf hebt opgeheven en Ik nu weer ongehinderd Mijn liefdeskracht in u binnen kan laten stralen.

Dus ieder mens kan Mij vinden, omdat hij in zich een Leider heeft die geen andere weg gaat dan die naar Mij. En sluit hij zich nu bij deze Leider aan, dan zal hij ook gegarandeerd Mij Zelf bereiken. Hij zal zich steeds inniger met Mij aaneensluiten, want Ik Zelf trek hem aan door de Geest die in u is, omdat u een deel van Mij bent.

Amen

Übersetzer
Übersetzt durch: Gerard F. Kotte