Dem geistig Blinden kann kein Licht leuchten, es sei denn, er bittet, daß ihm die Augen erschlossen werden, um das Licht sehen zu können, das ihm erstrahlt. Also ist die Bitte darum Voraussetzung, die aus dem Willen hervorgeht, das Licht sehen zu dürfen, das ihm so lange vorenthalten war. Es muß daher der Mensch die eigene Blindheit empfinden, sie muß ihm lästig sein, er muß sich des Mangels bewußt sein, gleich sehenden Menschen sich erfreuen zu dürfen, und er muß es also wollen, daß er sehend werde. Dann wird ihm auch das Auge erschlossen werden, er wird Licht empfangen dürfen, denn Mein Liebelicht von Ewigkeit versagt sich niemandem und zuletzt einem Menschen, der es begehrt. Solange aber die Menschen in geistiger Blindheit dahergehen, solange ihnen jegliche Kenntnis mangelt um geistige Dinge, um geistige Zusammenhänge und um ihr eigenes Verhältnis zu Mir, ihrem Gott und Schöpfer von Ewigkeit, so lange also sind sich diese Menschen nicht bewußt, daß sie mangelhaft gestaltet sind, daß sie blind sind im Geist, sondern sie sehen ihre irdischen Fähigkeiten als allein wichtig an, um ihr Erdenleben mit Erfolg zurückzulegen.... und sie sehen wieder nur den irdischen Erfolg und sind zufrieden, wenn ihnen die Welt das bietet, was sie sich wünschen. Und da sie selbst sich nicht mangelhaft gestaltet fühlen, bitten sie auch nicht um das, was ihnen abgeht.... um das Licht der Erkenntnis.... und sie bleiben blind im Geist. Der Wille also ist noch nicht tätig geworden, ohne den aber das Zuführen des Lichtes, der Wahrheit, ergebnislos ist, denn wenngleich sie solche hören durch ihre Mitmenschen, erkennen sie sie nicht, sondern sie hören nur Worte und fassen deren Sinn nicht. Und der Wille kann wieder nicht zwangsweise gerichtet werden, er muß sich von selbst entscheiden. Aber durch Predigten können sie doch hingewiesen werden auf ihre geistige Blindheit, weil es doch zuweilen möglich ist, daß ihre Herzen sich öffnen einer solchen Predigt und dann der Wille entfacht werden kann, mehr Licht zu bekommen. Denn anders als durch Zuführen Meines Wortes kann auf solche Menschen nicht eingewirkt werden, und auch dieses noch kann ergebnislos sein, soll aber dennoch nicht unterlassen werden, weil erst einmal der Blinde erfahren soll, daß er blind ist.... Denn was er nie zuvor gekannt hat, das entbehrt er auch nicht. Und so soll das Licht an jeden Menschen herangetragen werden, und es soll ihm die Wohltat des Lichtes erklärt werden.... Ihm soll gesagt werden, was andere Menschen alles sehen können mit ihren gesunden Augen und daß auch die Möglichkeit besteht, ihm die gesunden Augen zu geben, wenn er selbst dies will.... Die geistige Blindheit ist darum so schwerwiegend, weil sie sich auswirkt im jenseitigen Reich, denn in tiefster Finsternis betritt der Mensch jenes Reich nach seinem Tode, wenn es ihm nicht gelungen ist, sich wenigstens einen Lichtschimmer auf Erden verschafft zu haben, in dem er sich dann auch besser auskennen würde im geistigen Reich. Doch völlig Blinde werden drüben schwerlich zum Licht gelangen, weil sie sich dann wehren gegen jeden Lichtfunken, der sie berührt; kennen sie doch noch nicht die Wohltat des Lichtes, und die Seligkeit, in lichtvollen Sphären sich bewegen zu können, wird ihnen auch so lange verwehrt bleiben, bis sie selbst in einen Lichtkreis eintreten und sich dort nun ihre Augen öffnen lassen, was ihnen jedoch sehr viel schwerer fällt als auf Erden. Darum soll auf Erden schon allen Menschen das Licht nahegebracht werden, und wer es annimmt, der tut wohl daran, denn ihn hat die Finsternis dann verlassen, und er wird nimmermehr zu fürchten brauchen, von ihr verschlungen zu werden, denn das Licht wird ihm dann leuchten ewiglich....
Amen
ÜbersetzerVoor de geestelijk blinde kan geen licht schijnen, tenzij hij vraagt dat hem de ogen worden geopend om het licht dat hem toestraalt, te kunnen zien. Dus is de vraag om licht voorwaarde, voortkomend uit de wil, om het licht te mogen zien dat hem zo lang onthouden was. Daarom moet de mens zijn eigen blindheid gewaar worden, ze moet hem tot last worden, hij moet zich bewust zijn van het gemis om zich net als ziende mensen te mogen verheugen, hij moet het dus willen dat hij ziende wordt. Dan zal hem ook het oog worden geopend, hij zal Licht mogen ontvangen, want het eeuwige Licht van Mijn Liefde is voor iedereen beschikbaar en niet in de laatste plaats voor een mens die het begeert.
Zolang echter de mensen in geestelijke blindheid voortgaan, zolang hun elke kennis over geestelijke zaken ontbreekt, over geestelijke verbanden en over hun eigen verhouding tot MIJ, hun GOD en Schepper van eeuwigheid, zolang dus zijn deze mensen zich niet bewust, dat ze gebrekkig gevormd zijn, dat ze blind zijn in de geest; veeleer beschouwen ze hun aardse capaciteiten als alleen voornaam om hun aardse leven met succes af te leggen, en ze zien weer alleen het aardse succes en zijn tevreden wanneer de wereld hun dat biedt wat ze voor zichzelf wensen.
En daar zij zelf zich niet gebrekkig gevormd voelen, vragen ze ook niet om datgene wat hun ontbreekt, om het licht van het inzicht, en ze blijven blind in de geest. De wil is nog niet aktief geworden, maar zonder dit is de toevoer van het licht, van de waarheid, vruchteloos, want ofschoon ze hiervan horen door hun medemensen, herkennen ze haar niet, maar ze horen alleen maar woorden en begrijpen de zin er niet van. En de wil kan weer niet gedwongen gericht worden, hij moet uit zichzelf een beslissing nemen.
Maar door predikingen kunnen ze toch gewezen worden op hun geestelijke blindheid, omdat het toch soms mogelijk is dat hun harten zich openen door zo'n prediking en de wil dan kan worden opgewekt meer Licht te ontvangen. Want anders dan door het doen toekomen van Mijn Woord kan op zulke mensen niet worden ingewerkt, en ook dit kan nog vruchteloos zijn, maar moet toch niet worden nagelaten, omdat de blinde eerst eens moet ervaren dat hij blind is. Want wat hij tevoren nooit heeft gekend, dat mist hij ook niet. En zo moet het licht aan ieder mens worden voorgehouden en de weldaad van het licht moet hem duidelijk worden gemaakt. Er moet hem gezegd worden wat andere mensen allemaal kunnen zien met hun gezonde ogen en dat ook de mogelijkheid bestaat hem die gezonde ogen te geven wanneer hij dit zelf wil.
De geestelijke blindheid weegt daarom zo zwaar omdat ze zich doet gevoelen in het rijk hierna, want in diepste duisternis betreedt de mens dat rijk nà zijn dood aan wie het niet gelukt is, zich minstens een glimpje licht op aarde te hebben verschaft, waarin hij dan ook beter de weg kan vinden in het geestelijke rijk. Maar volledig blinden zullen daarginds moeilijk het licht bereiken, en omdat zij zich dan verweren tegen elk lichtvonkje dat hen treft, kennen ze toch nog niet de weldaad van het licht; en de gelukzaligheid van het kunnen verkeren in lichtvolle sferen zal hun ook zolang onthouden blijven, tot ze zelf een lichtkring binnengaan en zich nu daar hun ogen laten openen, wat hun toch heel wat moeilijker valt dan op aarde.
Daarom moet al op aarde het licht dicht bij de mensen worden gebracht en wie het aanneemt, doet daar goed aan, want dan heeft hij de duisternis verlaten en hij zal nooit meer bang hoeven te zijn door haar verslonden te worden, want het Licht zal hem dan eeuwig bijlichten.
Amen
Übersetzer