• Zurück

Erlösung.... Abendmahl....

Jeder Mensch ist in Not, zu dem Ich noch nicht Selbst kommen konnte, um ihn zu erlösen, weil er Mir seine Herzenstür noch verschlossenhält. Denn Ich will seiner Seele das Heil bringen, Ich will, daß in ihr Licht werde und komme darum als das "Licht von Ewigkeit" zu euch Menschen im Wort.... Und darum klopfe Ich an eure Tür, und wer Mir auftut, zu dem trete Ich ein und halte mit ihm das Abendmahl, und er hält es mit Mir.... Wer aber öffnet Mir freudig und bereitwillig seine Herzenstür? Wer nimmt die Gabe, die Ich darzubieten habe, dankend aus Meiner Hand entgegen? Wer labt sich an Speise und Trank, von Mir Selbst zubereitet, daß sie eurer Seele eine kräftige Nahrung sei? Zumeist komme Ich vor verschlossene Türen, und Mein Klopfen bleibt ungehört; zumeist wollen die Menschen sich nicht ansprechen lassen von Mir, wenngleich ihre Seelen hungern und darben und die Last der Sünde sich in Schwäche und Gebundenheit auswirkt.... Ich kann ihr keine Erlösung bringen, weil diese die Bereitwilligkeit bedingt, Mich Selbst aufzunehmen in das Herz.... Denn es muß der Mensch an Mich als den göttlichen Erlöser Jesus Christus glauben, um erlöst werden zu können, und glaubt er an Mich lebendig, dann öffnet er Mir auch die Tür und nimmt Mich auf, dann schmückt er seine Herzenswohnung für Mich aus zum Empfang.... er lässet Mich sein Gast sein, und er ist doch Mein Gast, dem Ich nun das Abendmahl austeilen kann zu seinem Heil. Die Liebe zu Mir und der Glaube an Mich sichert ihm auch Erlösung und befreit ihn aus der Not der Seele. Doch die Liebe und der Glaube ist selten geworden bei den Menschen, und ihre Seelen befinden sich in einem Notzustand, der immer schwerer zu beheben ist. Denn ob Ich auch Selbst zur Erde herniedersteige im Wort, Ich werde nicht mehr erkannt, Ich werde weit mehr abgewiesen als angenommen, wenn Ich Meine Geschöpfe beglücken will, und selbst das Licht, das Mein Erscheinen begleitet, wird nicht gesehen, weil die Menschen bewußt die Augen schließen, weil sie kein Verlangen nach Licht haben, weil sie sich in der Dunkelheit wohler fühlen und darum ein helles Licht scheuen. Ich möchte den Menschen das Heil bringen, doch sie nehmen es nicht an.... Ich möchte ihnen köstliche Speise darreichen, doch sie empfinden weder Hunger noch Durst danach.... Ich möchte die Fesseln von ihren Seelen streifen, Ich möchte sie erlösen aus ihrer Gebundenheit, Ich möchte sie frei machen von Schuld und Not und von der Gewalt Meines Gegners.... Aber sie begehren diese Freiheit nicht, sie bleiben willig in jener Gewalt, und ob auch ihre Seelen schmachten in ihrer Not.... Und darum geht nun eine Gnadenzeit zu Ende.... Es beginnt ein neuer Erlösungsabschnitt, und Ich komme zuvor Selbst zur Erde, wie Ich es verheißen habe.... Und diese Meine Niederkunft steht nahe bevor. Die Mich angenommen haben zuvor, die nehme Ich auf in Mein Reich, die Mir ihre Ohren verschlossenhielten, die werde Ich auf der Erde belassen, aber in einem Zustand, den sie nicht wünschen, denn sie werden wieder in den Schöpfungen auf der Erde gebannt.... Denn sie ließen sich nicht erlösen, also bleiben sie gebunden noch ewige Zeiten. Ihnen konnte Ich nicht das Heil bringen, ihnen konnte Ich Mich nicht nahen als Retter und Erlöser, denn sie kannten Mich nicht, oder sie erkannten Mich nicht an. Doch die Meinen werden nun mit Mir in inniger Verbindung bleiben, Ich werde Selbst mitten unter ihnen sein und für Meine Kinder sorgen leiblich und geistig.... Denn die neue Erde wird ihre Wohnstätte werden, wo sich Meine Verheißungen erfüllen, daß Ich unter ihnen weile und ihre Liebe und ihren Glauben lohnen werde, daß Ich ihnen Seligkeiten schenke, daß sie in Licht und Kraft tätig sein können und jeglicher Not nun ledig sind.... daß nun Friede ist unter den Menschen, weil sie eines guten Willens sind....

Amen

Verlossing - Avondmaal

In nood is ieder mens naar wie Ik nog niet zelf kon komen om hem te verlossen omdat hij de deur van zijn hart nog voor Mij gesloten houdt. Want Ik wil zijn ziel heil brengen. Ik wil dat het in haar licht zal worden en kom daarom als het "Licht van eeuwigheid" tot u mensen in het woord. En daarom klop Ik aan uw deur. En wie Mij opendoet, bij hem treed Ik binnen en met hem houd Ik het avondmaal en hij houdt het met Mij. Maar wie opent Mij blij en bereidwillig de deur van zijn hart? Wie neemt de gave die Ik heb aan te bieden dankbaar aan uit mijn hand? Wie laaft zich aan spijs en drank, door Mij zelf toebereid opdat ze krachtig voedsel voor uw ziel zal zijn?

Meestal kom Ik voor gesloten deuren en naar mijn kloppen wordt niet geluisterd. Meestal willen de mensen zich niet door Mij laten aanspreken, hoewel hun zielen honger hebben en gebrek lijden en de last van de zonde zich doet gevoelen in zwakheid en gebondenheid. Ik kan hun geen verlossing brengen, omdat die eist bereid te zijn Mij zelf in het hart op te nemen. Want de mens moet in Mij als de goddelijke Verlosser Jezus Christus geloven om verlost te kunnen worden. En gelooft hij levendig in Mij, dan opent hij voor Mij ook de deur en neemt hij Mij op. Dan versiert hij de woning van zijn hart voor Mij om Mij te ontvangen. Hij laat Mij zijn Gast zijn en toch is hij mijn gast aan wie Ik nu het avondmaal kan uitdelen tot zijn heil. De liefde voor Mij en het geloof in Mij verzekert hem ook van verlossing en bevrijdt hem uit de nood van de ziel. Maar de liefde en het geloof zijn zeldzaam geworden bij de mensen en hun zielen bevinden zich in een noodtoestand die steeds moeilijker te verhelpen is. Want al daal Ik ook zelf af naar de aarde in het woord, Ik word niet meer herkend. Ik word veel meer afgewezen dan aangenomen wanneer Ik mijn schepselen gelukkig wil maken. En zelfs het licht dat mijn verschijnen begeleidt, wordt niet gezien omdat de mensen bewust de ogen sluiten daar ze geen verlangen naar licht hebben, omdat ze zich in het donker beter voelen en daarom een helder licht schuwen. Ik wil de mensen graag het heil brengen, maar ze nemen het niet aan. Ik wil hun graag kostelijke spijzen aanbieden, maar ze voelen er dorst noch honger naar. Ik zou de boeien van hun zielen willen afrissen, Ik zou ze willen verlossen uit hun gebondenheid. Ik zou ze willen bevrijden van schuld en nood en van de macht van de tegenstander. Maar ze verlangen deze vrijheid niet, ze blijven gewillig in die macht, ook al smachten hun zielen in hun nood.

En daarom loopt er nu een periode van genade ten einde. Er begint een nieuw verlossingstijdperk en tevoren kom Ik zelf naar de aarde zoals Ik het beloofd heb. En dit neerdalen van Mij is vlakbij. Die Mij tevoren hebben aangenomen, die neem Ik op in mijn rijk. Die hun oren voor Mij gesloten hielden, die zal Ik op de aarde laten, maar in een toestand die zij niet wensen, want ze worden weer in de scheppingen op de aarde verbannen. Want ze lieten zich niet verlossen, dus blijven ze nog eeuwige tijden gebonden. Aan hen kon Ik het heil niet brengen, Ik kon hen niet naderen als Redder en Verlosser, want ze kenden Mij niet of ze erkenden Mij niet. Maar de mijnen zullen nu innig met Mij verbonden blijven. Ik zal zelf in hun midden zijn en voor mijn kinderen zorgen, lichamelijk en geestelijk. Want de nieuwe aarde zal hun woonplaats worden, waar mijn beloften vervuld worden dat Ik onder hen vertoef en hun liefde en geloof zal belonen, dat Ik hun gelukzaligheid zal schenken, dat ze in licht en kracht actief kunnen zijn en van elke nood bevrijd zijn, dat er nu vrede is onder de mensen omdat ze van goede wil zijn.

Amen