Kundgabe mit Übersetzung vergleichen

Weitere Übersetzungen:

Zustand der Seelen im Jenseits.... Irrglaube - Unglaube - Liebe....

Unbegreiflich ist es vielen Menschen, daß sie direkte Verbindung haben können mit Mir, die bewiesen ist durch Meine Ansprache, durch das Vernehmen Meines Wortes in gedanklicher Form. Und das ist ein Zeichen der Entfernung von Mir einerseits wie andererseits eines toten Glaubens, eines Glaubens, der wohl traditionell übernommen wurde, aber nicht lebendig ist.... Es ist ein schulmäßig übernommenes Wissen, das nur selten gedanklich so verarbeitet wird, daß der Mensch Stellung dazu nimmt. Auch aus solchem übernommenen Wissen könnten die Menschen ableiten, daß Sich die ewige Gottheit offenbaren muß und wird, doch auch der Glaube an die ewige Gottheit ist schwach, und darum werden auch die Glaubenslehren nicht ernst genommen, so daß ein geistiger Fortschritt erzielt würde, der schon darin besteht, daß der Mensch die Verbindung mit Mir herzustellen sucht. Ich muß vorerst ernstlich anerkannt werden, ehe Ich Mich einem Menschen offenbaren kann.... Und dieser überzeugte Glaube an Mich fehlt unendlich vielen Menschen, und dies ist der Grund, daß sie auch in geistiger Finsternis leben und in dieser Finsternis in das jenseitige Reich eingehen. Was sie auf Erden versäumten, muß nun im Jenseits unbedingt nachgeholt werden.... sie müssen nachdenken.... und sie werden oft dazu zu schwach sein aus eigener Schuld. Folgen ihnen Liebewerke in die Ewigkeit nach, so sind sie nicht völlig kraftlos, trotz des Unglaubens, und ihre Kraft besteht darin, daß ihnen die Erinnerung nicht ganz genommen ist an das Wissen, das sie auf Erden nicht ernst nahmen, daß sie also nun nachdenken können, während die glaubenslosen Seelen, denen keine Werke der Liebe gefolgt sind, in unsagbarer Not sich befinden, weil sie nicht fähig sind, klare Gedanken zu fassen und sich mit diesen auseinanderzusetzen. Dennoch können auch diese Seelen belehrt werden im geistigen Reich von Seelen, die ihnen verständlich das darbieten können, was sie wissen müssen.... wenn sie ihre Belehrungen annehmen wollen. Fürbitte für diese Seelen zu leisten ist ein Werk größter Liebe und Barmherzigkeit, damit sie Kraft zum Wollen bekommen und bei den Kreisen Zugang suchen, wo ihnen Aufklärung gegeben werden kann. Werke der Liebe können jedes Manko ausgleichen und die Seele gläubig werden lassen, doch die geistige Finsternis wird erst von ihnen weichen, wenn sie Jesus Christus anerkennen, weil Er allein ihre Schuld tilgen kann, die der Unglaube auf Erden gezeitigt hat. Irregeleitetes Denken kann schnell recht gerichtet werden, wo Liebe und Glaube vorhanden waren auf Erden, doch ungläubige Menschen müssen erst eingeführt werden in ein Wissen, weil sie es auf Erden vor sich selbst nicht gelten lassen wollten, auch wenn sie es ihren Mitmenschen gegenüber vertreten haben.

Ich kann den Seelen nicht schlagartig die Erkenntnis geben, die Mich nicht anerkennen und deren Liebe nicht Mir oder ihren Mitmenschen galt.... Ich kann ihnen nur die Möglichkeit geben, sich ein Wissen anzueignen unter der Voraussetzung, daß ihr Wille nicht mehr Mir widersetzlich ist.... Dann ist Meine erbarmende Liebe auch bereit, ihnen Licht zu geben, so sie danach verlangen. Dann wird ihnen wieder das Evangelium zugeführt, das sie nun im freien Willen annehmen oder auch ablehnen können. Und je nach ihrem Willen zum Guten und ihrem Verlangen nach Belehrungen wird ihnen nun Meine Lehre Licht geben und der Aufstieg vonstatten gehen. Doch viel Leid und Qualen in der Finsternis gehen voran, ehe eine ungläubig von der Erde abgeschiedene Seele von einem Lichtstrahl berührt wird und ihm nachgeht; dann aber ist sie auch bereit zur Wesenswandlung, so sie einmal die Wohltat des Lichtes empfunden hat, die sie nun ständig begehrt, bis es ihr zuteil geworden ist.... Die Finsternis gibt ihre Seelen nur selten frei, doch Ich weiß es, wann Ich die Pforten öffnen und den Seelen die Freiheit geben kann, Ich weiß es, wann sie für einen Lichtstrahl empfänglich sind, und Ich helfe ihnen, den Weg zu finden, der endlich zu Mir führt und zur Seligkeit....

Amen

Übersetzer
Dies ist eine Originalkundgabe von Bertha Dudde

De toestand van de zielen in het hiernamaals Dwaalleer - Ongeloof - Liefde

Het is voor veel mensen onbegrijpelijk dat zij rechtstreeks met MIJ in verbinding kunnen staan dat bewezen wordt door Mijn aanspreken, door het vernemen van Mijn Woord in de vorm van gedachten. En dat is een teken van verwijdering van MIJ van de ene kant net, zoals van de andere kant een dood geloof dat wel traditiegetrouw werd aangenomen maar niet levend is.

Het is een schools aangenomen kennis, waar maar zelden zo over nagedacht wordt dat de mens daarover een standpunt inneemt. Maar ook uit zo'n aanvaarde kennis konden de mensen afleiden, dat de eeuwige GODHEID Zich openbaren moet en zal, maar ook het geloof aan een eeuwige GODHEID is zwak en daarom worden ook de geloofsleren niet ernstig genomen zodat er een geestelijke vooruitgang behaald zou worden die alleen al daarin bestaat dat de mens de verbinding met MIJ tot stand probeert te brengen.

Eerstens moet IK serieus erkend worden voordat IK MIJ aan een mens kan openbaren. En dat overtuigd geloof aan MIJ ontbreekt bij oneindig veel mensen, wat de oorzaak is dat zij ook in geestelijke duisternis leven en in deze duisternis het hiernamaals ingaan.

En wat zij op aarde verzuimden moet nu in het hiernamaals worden ingehaald. Zij moeten nadenken maar zullen daartoe vaak te zwak zijn door eigen schuld. Worden ze in de eeuwigheid gevolgd door hun liefdewerken, dan zijn zij niet geheel krachteloos ondanks hun ongeloof. Hun kracht bestaat daarin dat de herinnering aan de kennis die zij op aarde niet ernstig namen, hun niet geheel ontnomen is. Dat zij nu dus kunnen nadenken, terwijl de ongelovige zielen die geen werken van liefde met zich meenamen zich in onzegbare nood bevinden, omdat zij niet in staat zijn zuivere gedachten op te nemen om zich hiermee bezig te houden.

Toch kunnen ook deze zielen nog onderwezen worden in het geestelijke rijk door zielen die hun op een begrijpelijke manier datgene aanbieden wat zij moeten weten, als zij tenminste hun onderrichtingen willen aannemen. Ten gunste van deze zielen voor te spreken is een werk van grote liefde en barmhartigheid, opdat zij de kracht tot willen krijgen en aansluiting zoeken bij die sferen waar hun opheldering gegeven kan worden.

Werken van liefde kunnen ieder tekort vereffenen en de ziel tot geloven brengen. Maar de geestelijke duisternis, die een gevolg is van het ongeloof op aarde, zal pas van hen wijken als zij JEZUS CHRISTUS erkennen, omdat HIJ alleen hun schuld kan delgen, welke het ongeloof op aarde heeft veroorzaakt. Het denken dat op een dwaalspoor is kan spoedig goed gericht worden waar liefde en geloof aanwezig waren op aarde. Maar ongelovige mensen moet eerst kennis worden bijgebracht, omdat zij deze op aarde voor zichzelf niet wilden laten gelden, ook al waren zij er tegenover hun medemensen voorstander van.

IK kan de zielen die MIJ niet erkennen en wier liefde niet MIJ of hun medemensen gold, niet ineens het inzicht geven. IK kan hun alleen de mogelijkheid geven zich kennis eigen te maken onder de voorwaarde, dat hun wil niet meer aan MIJ weerspannig is. Dan is Mijn erbarmende Liefde ook bereid hun licht te geven - als zij daarnaar verlangen. En dan wordt hun ook weer het evangelie gebracht, dat zij nu in vrije wil kunnen aannemen of ook kunnen afwijzen. En al naar gelang hun wil tot het goede en hun verlangen naar onderricht, zal hun nu Mijn leer licht geven en kan hun opgang beginnen.

Maar veel leed en ellende in de duisternis gaan eraan vooraf, eer een ongelovige van de aarde weggenomen ziel, door een lichtstraal wordt beroerd en die volgt. Dan echter is zij ook bereid haar wezen te veranderen, als zij eenmaal de weldaad van het licht ondervonden heeft, waar zij nu steeds naar verlangt totdat deze haar ten deel valt.

De duisternis geeft haar zielen maar zelden vrij, doch IK weet wanneer Ik de poorten openen en de zielen de vrijheid geven kan. IK weet, wanneer zij voor een lichtstraal ontvankelijk zijn en IK help hen de weg te vinden die uiteindelijk tot MIJ voert en tot de zaligheid.

Amen

Übersetzer
Übersetzt durch: Gerard F. Kotte