• Zurück

Seligkeit im geistigen Reich....

Ihr könnet die Seligkeit derer nicht ermessen, die ihre körperliche Hülle ablegen und eingehen dürfen in das Reich des Lichtes, in ihre ewige Heimat. Alles Erdenleid lassen sie hinter sich, nichts Schweres bedrückt sie, kein Feind bedrängt sie, Furcht und Traurigkeit ist ihnen fremd, ihre Augen sehen nur Schönes, überaus liebliche Gegenden, herrliche Gebilde Meines Schöpferwillens, und lichtvolle Gestalten nähern sich ihnen, um sie einzuführen in das Reich des Friedens und der Seligkeit. Und in dieser Umgebung dürfen sie weilen und sich nach eigenem Willen betätigen. Und die Freiheit ist ihre Seligkeit nach einem Zustand, da ihre Seelen noch gefesselt waren und von irdischer Materie umgeben. Ihre Herzen sind liebefähig und liebewillig, sie sind so von der Liebe durchglüht, daß sie darum allein schon selig sind, denn sie finden ständige Erfüllung. Sie schließen sich mit Seelen zusammen, die ihnen völlig gleichen, also im gleichen Reifegrad stehen, und diese Verbindungen erhöhen die Seligkeit, weil der Zusammenschluß aus Liebe auch die Kraft des einzelnen Wesens vermehrt sowie auch den Tätigkeitsdrang und ein gemeinsames Liebewirken nun die Folge ist, das aber ungemein beglückt, denn es ist eine Kraftentfaltung, die immer wieder neue Kraft einträgt. Der Zustrom von Kraft aber ist ein Gefühl höchster Wonne, denn er ist der Beweis der Gottnähe.... Meine Geschöpfe spüren Mich und gelangen auch je nach ihrem Reifegrad, der Lichtdurchstrahlung möglich macht, zur Anschauung Meiner Selbst in der für sie erträglichen Weise. Ihre innere Seligkeit steigert sich, denn das Verlangen nach Mir erhöht sich ständig und findet immer Erfüllung.... Was das heißt, kann kein Mensch auf Erden begreifen, denn die irdische Liebe ist nur ein Abglanz der geistigen Liebe und schon auf Erden das Begehrenswerteste, im geistigen Reich aber übertrifft sie alles, was an Herrlichkeiten der Seele geboten wird, weil sie die ständige Zufuhr von Licht und Kraft bedeutet und also auch ständige Nähe Gottes. Sowie aber Meine Geschöpfe in das Lichtreich eingegangen sind, bin Ich für sie der Inbegriff der Seligkeit, und sie geben Mich nimmermehr auf. Und dann wird ein jeder den Lohn empfangen für seine Liebe, die Mir auf Erden gegolten hat.... Ich erhöhe ständig die Seligkeit, Ich erfülle die Seele mit Meiner Liebe und bereite ihr immer neue Wonnen.... denn "was keines Menschen Auge je gesehen und keines Menschen Ohr je gehört, das habe Ich bereitet denen, die Mich lieben...."

Amen

De gelukzaligheid in het geestelijke rijk

U zult niet de gelukzaligheid kunnen beseffen van diegenen die hun lichamelijk omhulsel afleggen en binnen mogen gaan in het rijk van het licht, in hun eeuwige vaderland. Al het aardse leed laten ze achter zich, niets zwaars belast ze, geen vijand bedreigt ze, vrees en droefenis is hen vreemd, hun ogen zien alleen het mooie, buitengewoon lieflijke gebieden, prachtige maaksels van mijn wil om te scheppen en gestalten vol van licht naderen hen om ze binnen te leiden in het rijk van vrede en gelukzaligheid. En in deze omgeving mogen ze vertoeven en zich naar eigen wil bezighouden. En de vrijheid is hun gelukzaligheid, na een toestand dat hun zielen nog gekluisterd waren en door aardse materie omgeven.

Hun harten zijn bekwaam en bereid lief te hebben. Ze zijn zo doorgloeid door de liefde, dat ze alleen daarom al gelukzalig zijn, want ze vinden voortdurend vervulling. Ze sluiten zich aaneen met zielen die geheel op hen lijken, dus dezelfde graad van rijpheid hebben, en deze verbindingen vergroten de gelukzaligheid omdat de aaneensluiting uit liefde ook de kracht van de afzonderlijke wezens vergroot, evenals de drang om bezig te zijn, en een gemeenschappelijk werkzaam zijn in liefde nu het gevolg is, dat echter buitengewoon gelukkig maakt, want het is een ontplooiing van kracht die steeds weer nieuwe kracht oplevert.

Het toestromen van kracht is echter een gevoel van hoogste verrukking, want het is een bewijs van Gods nabijheid. Mijn schepselen voelen Mij en komen ook naar gelang hun rijpheid, die lichtdoorstraling mogelijk maakt, tot het aanschouwen van Mij zelf op de voor hen draaglijke wijze. Hun innerlijke gelukzaligheid neemt toe, want het verlangen naar Mij neemt voortdurend toe en vindt steeds vervulling. Wat dat betekent kan geen mens op aarde begrijpen, want de aardse liefde is slechts een afstraling van de geestelijke liefde en al op aarde het meest begerenswaardige, maar in het geestelijke rijk overtreft ze alles wat de ziel aan heerlijkheden wordt geboden, omdat ze de voortdurende toevoer van licht en kracht betekent en dus ook de voortdurende nabijheid van God. Maar zodra mijn schepselen het lichtrijk zijn binnengegaan, ben Ik voor hen het summum van gelukzaligheid en geven ze Mij nooit meer op. En dan zal ieder het loon ontvangen voor zijn liefde die op aarde Mij heeft gegolden. Ik vergroot voortdurend de gelukzaligheid. Ik vervul de ziel met mijn liefde en bereid haar steeds nieuwe verrukkingen, want "wat geen menselijk oog ooit heeft gezien en geen menselijk oor ooit gehoord, dat heb Ik diegenen bereid die Mij liefhebben."

Amen