Einen offensichtlicheren Beweis für das Vorhandensein einer ewigen Gottheit als die Schöpfung kann es nicht geben, denn an ihr kann der Mensch täglich sich ein Wunder vollziehen sehen. Er kann an ihr das Wirken einer Kraft feststellen, und er kann nun diese Kraft sich vorstellen, wie er will, er muß sie in Verbindung bringen mit etwas Wesenhaftem, Das Sich dadurch sichtbar zum Ausdruck bringt. Denn Werke, die von tiefster Weisheit zeugen, deren Vorhandensein nicht zweck- oder sinnlos ist, müssen zuvor bedacht worden sein und nun durch einen Willen, der über die Kraft herrscht, in einer bestimmten Gesetzmäßigkeit zur Form werden. Und dieser Wille bezeugt ein Wesen, Das als ewiger Schöpfer des gesamten Universums anerkannt werden muß. Kein Schöpfungswerk ist planlos entstanden, denn selbst, wenn dem Menschen die Bestimmung noch verborgen ist, liegt sie doch jedem Werk zugrunde, das aus dem Willen jener erschaffenden Macht hervorgegangen ist. Je aufmerksamer der Mensch daher die Schöpfung betrachtet, desto überzeugter wird er sein, in ihr das Werk eines Meisters zu sehen, Der überaus liebevoll, weise und mächtig ist. Und also kann die Schöpfung allein zu einem felsenfesten Glauben führen, sowie der Mensch suchend ist und sich ernsten Willens den Gedanken überläßt, die (in = d. Hg.) ihm bei dem Betrachten auch des kleinsten Schöpfungswerkes auftauchen. Denn Gott Selbst spricht zu ihm durch die Schöpfung, und jeder Mensch kann Seine Sprache verstehen, wenn er willig ist, sie zu hören. Denn nichts könnte der Mensch aus eigener Kraft entstehen lassen, was ihm in der Schöpfung sichtbar ist. Die Kraft Gottes muß erst wirksam werden, und diese Kraft muß einer Wesenheit zugesprochen werden, weil jedes Schöpfungswerk eine Planmäßigkeit verrät, also die Kraft von einem Willen gelenkt worden ist. Sowie aber ein Wille anerkannt wird, muß auch ein Träger dieses Willens sein, ganz gleich, in welcher Form der Mensch ihn sich vorstellt. Denn vorstellbar ist die ewige Gottheit für den Menschen nicht, und dennoch muß Sie anerkannt werden als ein Wesen, Das denkt und gestaltet, Das Seine Gedanken zur Form werden läßt durch Seinen Willen, der von tiefster Weisheit zeugt. Weisheit und Allmacht sind also erwiesen, und die Liebe ist der Urgrund alles dessen, was ist.... die Liebe zu dem, was jedes Schöpfungswerk in sich birgt.... zu dem Wesenhaften, das einst aus Seiner Kraft hervorgegangen, also ein Teil Seiner Selbst ist.... Der Mensch weiß zwar als Suchender nichts um das geistige Leben in der gesamten Schöpfung, er kann nur vorerst die Urkraft erkennen, den Schöpfer dessen, was sein Auge ersieht. Doch es wird ihm auch das innere Leben nicht verborgen bleiben, so er nach diesem Wissen strebt. Denn hat er erst einen Schöpfer voller Weisheit und Macht erkannt, so wird er auch um den Sinn und Zweck der Schöpfung fragen. Und es wird ihm Antwort werden.... Und dann wird er die Liebe Gottes erkennen, die unentwegt tätig ist, um neue Schöpfungen entstehen zu lassen, um sie dem Wesenhaften als Aufenthalt anzuweisen, das darin reifen soll. Und es gewinnt der Mensch nun ein klares Bild, er unterwirft sich in tiefster Demut seinem Schöpfer, Den er nun nimmermehr ableugnen wird, Den er als eine Wesenheit in höchster Vollkommenheit.... voller Liebe, Weisheit und Allmacht.... erkannt hat und Den er nun anstrebt mit jedem Gedanken, weil er diese Wesenheit lieben muß und in Ihre Nähe zu kommen begehrt. Also kann der Mensch, auch ohne daß ihm das göttliche Wort durch Mitmenschen gepredigt wird, selbst von Seiner Existenz Kenntnis nehmen, denn Gott stellt ihm das einfachste Mittel täglich vor Augen, er braucht nur der Schöpfung Beachtung schenken und ernsten Willens sie zu sich sprechen lassen, dann spricht Gott Selbst schon zu ihm, und er empfängt Sein Wort unmittelbar, indem ihm gedanklich Aufklärung gegeben wird, so daß er zum lebendigen Glauben gelangen kann. Und dieser Glaube wird fest in ihm sitzen, denn die Schöpfung gibt Zeugnis von der Liebe, Weisheit und Allmacht Gottes für jeden, der als Suchender fragt und lauschet auf die Antwort, die ihm durch den Schöpfer Selbst zugeht....
Amen
ÜbersetzerEen duidelijker bewijs voor het bestaan van een eeuwige Godheid dan de schepping is er niet. Want aan haar kan de mens dagelijks zien hoe zich een wonder voltrekt. Hij kan aan haar het werkzaam zijn van een kracht vaststellen en hij kan zich nu deze kracht voorstellen zoals hij wil. Hij moet ze in verbinding brengen met iets wezenlijks dat zich daardoor zichtbaar tot uitdrukking brengt. Want werken die van diepste wijsheid getuigen, waarvan het bestaan niet doel- of zinloos is, moeten tevoren weloverwogen zijn en nu door een wil die over de kracht heerst, in een zekere wetmatigheid tot vorm worden. En deze wil getuigt van een Wezen dat als eeuwige Schepper van het gehele universum moet worden erkend. Geen scheppingswerk is zonder bepaald plan ontstaan. Want zelfs wanneer voor de mens de bestemming ervan nog verborgen is, ligt die toch aan elk werk ten grondslag dat uit de wil van de scheppende Macht is voortgekomen. Hoe aandachtiger de mens daarom de schepping beziet, des te overtuigder zal hij ervan zijn, hierin het werk te zien van een Meester die uitermate liefdevol, wijs en machtig is. En dus kan de schepping alleen tot een rotsvast geloof leiden, zodra de mens zoekende is en zich ernstig wil overgeven aan de gedachten die in hem bovenkomen bij het aanschouwen van ook het kleinste scheppingswerk. Want God zelf spreekt tot hem door de schepping en ieder mens kan Zijn taal verstaan wanneer hij gewillig is die te horen. Want de mens zou niets uit eigen kracht kunnen laten ontstaan wat voor hem zichtbaar is in de schepping. De kracht van God moet eerst werkzaam worden en deze kracht moet worden toegekend aan een Wezen dat zelf het eigenlijke Zijn is, omdat elk scheppingswerk een planmatigheid doet blijken, dus de kracht door de wil is gestuurd. Maar zodra een wil wordt erkend, moet er ook een drager van deze wil zijn, ongeacht in welke vorm de mens zich deze voorstelt. Want voor de mens is de eeuwige Godheid niet voor te stellen en toch moet ze erkend worden als een Wezen dat denkt en vormgeeft, dat Zijn gedachten tot een vorm laat worden door Zijn wil die van diepste wijsheid getuigt. Wijsheid en almacht zijn dus aangetoond en de liefde is de oergrond van al datgene wat bestaat. De liefde voor dat wat elk scheppingswerk in zich draagt, voor het wezenlijke dat eens uit Zijn kracht is voortgekomen, dus een deel is van Hem zelf.
De mens weet weliswaar als zoekende niets af van het geestelijke leven in de gehele schepping, voorlopig kan hij alleen de Oerkracht herkennen, de Schepper van al datgene wat zijn oog opmerkt. Maar het innerlijke leven zal ook niet voor hem verborgen blijven als hij dit weten nastreeft. Want heeft hij eerst een Schepper vol van wijsheid en macht herkend, dan zal hij ook naar de zin en het doel van de schepping vragen. En hij zal antwoord krijgen.
En dan zal hij de liefde Gods herkennen die onophoudelijk actief is om nieuwe scheppingen te laten ontstaan, om ze als verblijfplaats toe te wijzen aan het wezenlijke dat daarin rijpen moet. En de mens krijgt nu een helder beeld. Hij onderwerpt zich in diepste deemoed aan zijn Schepper die hij nu nooit meer zal ontkennen. Die hij heeft herkend als een Wezenlijkheid in hoogste volmaaktheid, vol liefde, wijsheid en almacht, op wie hij nu aanstuurt met elke gedachte omdat hij dit Wezen moet liefhebben en begeert in diens nabijheid te komen. Dus kan de mens, ook zonder dat hem het goddelijke woord door medemensen wordt gepredikt, zelf kennis nemen van Zijn bestaan. Want God brengt hem het eenvoudigste middel dagelijks onder ogen. Hij hoeft alleen maar aandacht te schenken aan de schepping en serieus van plan zijn haar tot zich te laten spreken, dan spreekt God zelf al tot hem. En hij ontvangt Zijn woord rechtstreeks, doordat hem door middel van gedachten opheldering wordt gegeven, zodat hij tot een levend geloof kan komen. En dit geloof zal in hem verankerd zijn, want de schepping getuigt van de liefde, wijsheid en almacht Gods voor ieder die als zoekende vraagt en luistert naar het antwoord dat hem door de Schepper zelf wordt toegestuurd.
Amen
Übersetzer