In einer gewissen Ordnung vollzieht sich der Wandel in der Natur. Es ist dadurch der Mensch geneigt, zu glauben, daß unter den Gesetzen der Natur das gleiche zu verstehen ist.... eine gewisse Ordnung in Zeit, Raum und Form, die sich immer wiederholt. Und diese Gesetzmäßigkeit ist wohl etwas, was ihm zu denken gibt, was er sich aber nicht erklären kann. Die einzige Erklärung, daß ein höchst vollkommenes Wesen nach Seinem Willen diese Gesetze gegeben hat und daß sich nun alles in der Natur diesen Gesetzen anpassen muß, daß gewissermaßen nichts von selbst entsteht, sondern erst durch den Willen dieses höchsten Wesens hervorgerufen wird, nimmt er nicht an. Eine andere Erklärung für die Gesetzmäßigkeit in der Natur kann ihm aber wieder nicht gegeben werden. Daher weisen sie jeden Gedanken daran oder eine jede Erklärung darüber ab....
Die Verbindung vom Leben und Werden in der Natur mit Gott finden die Menschen nicht. Für sie ist der Vorgang des Erwachens in der Natur etwas ganz Selbstverständliches geworden, daß es sie nicht zum Denken anregt, wie sich die Urkraft, das höchste und vollkommenste Wesen, dazu verhält. Und gerade diese Gleichgültigkeit, die der Mensch der größten Frage gegenüber an den Tag legt, macht es zur Unmöglichkeit, aufschlußgebend auf die Gedanken der Menschen einzuwirken, denn es kann keine Antwort gegeben werden, bevor nicht die Frage gestellt worden ist. Denn diese Bedingung knüpft Gott an das Austeilen der Wahrheit, daß sie begehrt wird. Folglich muß erst ein Problem die Gedanken des Menschen beschäftigen, ehe die Antwort erteilt wird. Die Kräfte der Natur sind wohl in sich wirksam, doch immer erst der Ausfluß der göttlichen Liebe; d.h., alles, was Gott ins Weltall hinaussendet an Licht und Kraft, äußert sich sichtbar in eben den Schöpfungswerken, daß sie in ständiger Umgestaltung sich befinden.... am deutlichsten erkennbar ist dies in der Pflanzenwelt, die in einer gewissen Zeit sich stets erneuert und dies in der vielfältigsten Weise geschieht, so daß die Menschen einen ganz deutlichen Beweis des Wirkens Gottes hätten, wenn sie dieser Neugestaltung Beachtung schenken und eine Begründung dafür suchen möchten. Es entsteht wohl alles vor den Augen der Menschen, und sie erfreuen sich daran, doch ihr Wille ist nicht stark genug, den Vorgang zu ergründen, soweit dies möglich ist. Sie machen es sich nicht klar, daß alles Entstehen oder Werden von einer Kraft abhängig ist, ansonsten sie den Kraftspender bejahen müßten, sie einen solchen aber lieber abweisen möchten. Jede Kraftäußerung setzt einen Kraftquell voraus; der Kraftquell aber muß immer außerhalb dessen gesucht werden, da die Kraftstrahlung immer in den Umkreis des Kraftquells gesendet wird. Die Regelmäßigkeit der Schöpfung aber läßt auf einen planvollen Gestalter schließen, denn nichts ist willkürlich, sondern in vollendetster Ordnung, was das menschliche Auge auch zu schauen vermag. Es vollzieht sich jegliche Veränderung in der Natur in einer Gesetzmäßigkeit, die eine weisheitsvolle Gesetzgebung und also einen höchst vollkommenen Gesetzgeber verraten muß. Und so ein Mensch nur aufmerksam die immer wiederkehrenden Schöpfungen in der Natur beachtet, müßte er die Gewißheit haben, daß es einen Lenker dessen geben muß, was entstanden ist, und also müßte es ihm leicht sein, an ein höchstes Gottwesen zu glauben, denn in anderer Weise würde der denkende Mensch sich keine Erklärung geben können, die hinreichend und glaubwürdig wäre, sie als Wahrheit anzunehmen....
Amen
ÜbersetzerDe verandering in de natuur voltrekt zich volgens een bepaalde orde. En daarom is de mens geneigd om te geloven, dat onder de wetten van de natuur hetzelfde begrepen moet worden. Een bepaalde ordening in tijd, ruimte en vorm, die zich steeds herhaalt. En deze wetmatigheid is wel iets, wat hem te denken geeft, maar wat hij voor zichzelf niet verklaren kan.
De enige verklaring, namelijk dat een hoogst volmaakt Wezen deze wet naar Zijn wil gegeven heeft en dat nu alles in de natuur zich aan deze wet aanpassen moet, dat er in zekere zin niets vanzelf ontstaat, maar eerst door de wil van dit hoogste Wezen tevoorschijn geroepen wordt, neemt hij niet aan. Maar een andere verklaring voor de wetmatigheid in de natuur kan hem weer niet gegeven worden. Daarom wijst hij elke gedachte daaraan of elke verklaring daarvoor af.
De mensen vinden het verband tussen God en het leven en worden in de natuur niet. Voor hen is het proces van het ontwaken in de natuur iets zo geheel vanzelfsprekends geworden, dat het hen niet tot nadenken aanspoort, hoe de oerkracht, het hoogste en volmaaktste Wezen, zich daartoe verhoudt. En juist deze onverschilligheid, die de mens ten aanzien van de grootste vragen aan de dag legt, maakt het onmogelijk om verhelderend op de gedachten van de mens in te werken, want hem kan geen antwoord gegeven worden, voordat de vraag gesteld wordt. Want God knoopt deze voorwaarde aan het uitdelen van de waarheid, dat deze waarheid begeerd wordt. Derhalve moet eerst een vraagstuk de gedachten van de mens bezighouden, voordat het antwoord gegeven wordt.
De krachten van de natuur zijn wel in zichzelf werkzaam, maar altijd in de eerste plaats het uitvloeisel van de goddelijke liefde. Dat wil zeggen dat alles wat God aan licht en kracht het heelal in stuurt, tot uiting komt in juist die scheppingswerken, die aan voortdurende veranderingen onderhevig zijn. Dit is het duidelijkst herkenbaar in de plantenwereld, die zich binnen een bepaalde tijd steeds vernieuwt en dit gebeurt op de meest veelvuldige manieren, zodat de mensen een heel duidelijk bewijs voor het werkzaam zijn van God zouden hebben, wanneer ze aandacht schenken aan deze herschepping en daar een reden voor zouden willen vinden.
Alles ontstaat wel voor de ogen van de mensen en ze verheugen zich daarin, maar hun wil is niet sterk genoeg om het proces te doorgronden, voor zoverre dit mogelijk is. Het wordt hen niet duidelijk dat al het ontstaan of worden van een kracht afhankelijk is, omdat ze anders de krachtschenker zouden moeten beamen, terwijl ze zo’n krachtschenker liever af zouden willen wijzen. Elke uiting van kracht veronderstelt een krachtbron. Maar de krachtbron moet altijd buiten dit ontstaan of vergaan gezocht worden, omdat de krachtuitstraling steeds naar de omgeving van de krachtbron gestuurd wordt.
Maar aan de regelmaat van de schepping is een vormgever met een weldoordacht plan af te leiden, want niets bestaat willekeurig, maar in de meest volledige ordening, wat het menselijke oog ook mag zien. Elke verandering in de natuur voltrekt zich in een wetmatigheid, die een wijze wetgever en dus een hoogst volmaakte wetgever verraden moet.
En als een mens maar aandacht wil schenken aan de steeds terugkerende scheppingen in de natuur, zou hij de zekerheid moeten hebben dat er een bestuurder moet zijn van dat wat ontstaan is en dus zou het gemakkelijk voor hem moeten zijn om in een hoogste Godwezen te geloven, want op een andere manier zou de denkende mens zich geen verklaring kunnen geven, die toereikend en geloofwaardig zou zijn om deze als waarheid aan te nemen.
Amen
Übersetzer