Das Erdenleben ist die Vorbereitungszeit für die Ewigkeit. So nun diese Zeit genützt wird in der Weise, daß immer des Lebens nach dem Tode gedacht wird und also das Leben bewußt gelebt wird, so gestaltet sich der Mensch so, daß er eine gewisse Reife verzeichnen kann am Ende seines Erdenlebens, und dann hat ihm dieses den Erfolg eingetragen, daß er nun eingehen kann in das ewige Reich und dort wieder die Aufgaben erfüllen kann, die seiner harren. Denn es ist das Leben in der Ewigkeit ein immerwährendes Tätigsein; es ist kein Ruhezustand, sondern erst dann wahrhaft beglückend, wenn es mit ständiger Betätigung ausgefüllt ist. So der Mensch auf Erden an rege Tätigkeit gewöhnt ist, wird er jeglicher Aufgabe nachkommen können, die ihm im Jenseits gestellt wird, und daher ist ein arbeitsames Leben auf Erden eine gute Vorbereitungszeit für die eigentliche Aufgabe im Jenseits. Es soll keine Stunde ungenützt bleiben, und die Kraft aus Gott, die dem Menschen vermittelt wird, soll ihn dazu anspornen, allen Anforderungen nachzukommen, die das Erdenleben an ihn stellt. Denn dereinst wird noch mehr von ihm verlangt werden, und es wird immer nur von seinem Willen abhängen, welche Arbeit ihm zugewiesen wird. Denn auch nun wieder steht es ihm frei, sich zu betätigen, nur ist der Glückszustand davon abhängig, was sein Wille ihn zu tun heißt. Denn tätig sein im Jenseits heißt empfangen und austeilen.... tätig sein heißt ständig neues Wissen aufnehmen und davon abgeben, d.h. die Seelen belehren, denen es am Wissen mangelt. Wer nun auf Erden sich schon geübt hat, immer für andere zu sorgen, dessen Betätigungsfeld im Jenseits wird ein sehr großes sein, denn er wird stets ausführen, was ihm aufgetragen wird, weil ihn die Liebe dazu drängt, zu geben, was ihn beglückt und was er ständig empfängt. Er wird helfen wollen, das Licht zu verbreiten, er wird unverdrossen tätig sein, und immer wird die Liebe aller Tätigkeit zugrunde liegen, denn die Liebe ist Kraft, die sich äußern will und also in reger Tätigkeit zum Ausdruck kommt. Und darum soll im Erdenleben niemals der Mensch Freude finden an einem untätigen Dasein, denn dieses wird ihn dereinst belasten, und er wird sich schwerlich einfügen können in eine geregelte Tätigkeit, die jedoch der Inbegriff dessen ist, was für die Wesen die ewige Seligkeit bedeutet....
Amen
ÜbersetzerHet aardse leven is de voorbereidingstijd voor de eeuwigheid. Als deze tijd nu gebruikt wordt op deze manier, dat er steeds aan een leven na de dood gedacht wordt en het leven zodoende bewust geleefd wordt, dan ontwikkelt de mens zich zo, dat hij aan het einde van zijn aardse leven een bepaalde rijpheid op kan laten tekenen. En dan heeft dit aardse leven hem het succes opgeleverd, dat hij nu het eeuwige rijk binnen kan gaan en daar weer de taken vervullen kan, die hem te wachten staan. Want het leven in de eeuwigheid is een voortdurend werkzaam zijn. Het is geen rusttoestand, maar pas dan gelukkig makend, wanneer het met een voortdurende werkzaamheid gevuld wordt.
Als de mens op aarde aan een actieve werkzaamheid gewend is, zal hij elke taak kunnen vervullen, die hem in het hiernamaals opgelegd wordt. En daarom is een arbeidzaam leven op aarde een goede voorbereiding voor de eigenlijke taak in het hiernamaals. Er mag geen moment onbenut blijven en de kracht uit God, die de mens gegeven wordt, moet hem ertoe aansporen om aan alle eisen te voldoen, die het aardse leven aan hem stelt. Want eens zal nog meer van hem verlangd worden en het zal steeds enkel van zijn wil afhangen, welk werk hem toegewezen wordt.
Want ook nu staat het hem weer vrij om werkzaam te zijn. Alleen is de gelukstoestand ervan afhankelijk, wat zijn wil hem gebiedt te doen. Want werkzaam zijn in het hiernamaals betekent ontvangen en uitdelen. Werkzaam zijn betekent voortdurend nieuwe kennis opnemen en daarvan afgeven. Dat wil zeggen de zielen van degenen, die het aan kennis ontbreekt, onderwijzen.
Het arbeidsterrein in het hiernamaals van degene, die nu op aarde al geoefend heeft om steeds voor anderen te zorgen, zal heel groot zijn, want hij zal steeds uitvoeren wat hem opgedragen wordt, omdat de liefde hem ertoe dringt om te geven, wat hem gelukkig maakt en wat hij voortdurend ontvangt. Hij zal willen helpen om het licht te verspreiden. Hij zal onverdroten werkzaam zijn en steeds zal de liefde weer aan alle activiteiten ten grondslag liggen, want de liefde is kracht, die zich uiten wil en zodoende in voortdurende werkzaamheid tot uiting komt.
En daarom mag de mens in het aardse leven nooit vreugde vinden in een passief bestaan, want dit zal hem eens belasten en hij zal zich moeilijk aan een regelmatige werkzaamheid aan kunnen passen, die echter het summum is van dat, wat voor de wezens eeuwige gelukzaligheid betekent.
Amen
Übersetzer