• Zurück

Liebe von Mensch zu Mensch....

Das, was ihr Menschen Liebe nennt, ist ein von Gott gewolltes Gefühl der Zusammengehörigkeit und braucht daher nicht verleugnet werden vor Ihm. Gott Selbst hat dieses Gefühl in euer Herz gelegt, um euch zu beglücken und euch auch Sich Selbst näherzuführen, denn innige Zuneigung zu einem Mitmenschen muß gleichzeitig Liebe sein zu Gott, da erster ja ein Geschöpf Gottes ist und also nicht nur das Geschöpf, sondern auch der Schöpfer Selbst Gegenstand dieser tiefen Zuneigung ist. Also bringt ihr dem ewigen Schöpfer die gleiche Liebe entgegen, die ihr Seinem Geschöpf zuwendet. Nur soll die Liebe hingebend, aber nicht begehrlich sein, oder aber, dieses Begehren soll gleich Liebe sein.... Gott hat Seine Geschöpfe geschaffen einander zur Freude, es soll eines dem anderen dienen, also ihm geben, was ihm selbst begehrenswert erscheint, und so er Liebe von ihm verlangt, soll er auch Liebe geben. So will es der Herr, Der Seine Liebe gleichfalls Seinen Wesen geben möchte und darum Liebe auch von ihnen verlangt. Suchet der Mensch nur irdischen Vorteil, so ist seine Liebe nicht echt, denn sie entspringt der Eigenliebe, die nicht göttlichen Ursprungs ist. Dann hat der Widersacher das Gefühl in euer Herz gelegt, auf daß euer Wille dadurch geschwächt werde und ihr des Begehrens des Körpers achtet. Dann sucht ein jeder zu nehmen, nicht aber zu geben. Und dann wird die Liebe sich auch nicht segensreich auswirken. Denn es ist die Liebe zur Welt, die Liebe der Sinne.... es ist kein Gott-gewolltes Gefühl, sondern das Mittel, das der Widersacher anwendet, um euch zum Fall zu bringen. Dann leget ihr dem Trieb, der euch beherrscht, fälschlich den Namen Liebe bei, doch eher ist es Verlangen und Egoismus, nicht aber uneigennützige Liebe, die beglückend ist. Was aus Gott ist, soll sich wieder zusammenfinden und gemeinsam zu Gott streben, um einander zu stützen und zu leiten auf dem Weg nach oben. Und es soll sich diese Liebe äußern im Verlangen nach einander, es soll der Mensch glückstrahlend des anderen Gegenwart empfinden als köstlichste Gabe Gottes, es soll sein Herz voll Dankbarkeit dem Schöpfer entgegenjubeln, Der ihm einen Strahl Seines Liebeslichtes zugehen läßt. Und es soll die Liebe zueinander gute Gedanken gebären und gute Handlungen veranlassen. Dann ist die Liebe ganz dem Willen Gottes entsprechend, sie beglückt und erhebt.... sie verlangt nicht, sondern sie gibt.... sie ist aus Gott geboren und führt zu Gott zurück.... sie kennt keine Grenzen und bleibt bestehen in Ewigkeit, denn so sie von Gott ist, kann ihr nicht Einhalt geboten werden, sie wird stets und ständig Glück und Freude bedeuten und unveränderlich bleiben, denn sie ist etwas Geistiges, das von Gott ausgeht, das nicht den Körper, sondern die Seele des Menschen berührt und also auch nicht vom Körper, sondern von der Seele empfunden wird. Es ist die Liebe die Kraft, die den Zusammenschluß der geistigen Wesen fördert und somit Gottes vollste Zustimmung findet....

Amen

Liefde van mens tot mens

Wat jullie mensen liefde noemen, is een door God gewenst gevoel van saamhorigheid en hoeft daarom voor Hem niet te worden ontkend. God Zelf heeft dit gevoel in uw hart gelegd om jullie gelukkig te maken en zodat jullie Hem ook kunnen naderen, want innige genegenheid voor een medemens, die in de eerste plaats een schepsel van God is, moet tegelijkertijd liefde voor God zijn en dus is niet alleen maar het schepsel, maar ook de Schepper Zelf onderwerp van deze diepe genegenheid. Dus je schenkt de eeuwige Schepper dezelfde liefde, die je aan Zijn schepselen geeft. Alleen moet die liefde gevend zijn, maar niet verlangend. Ofwel, dit verlangen moet net als liefde zijn.

God heeft Zijn schepselen tot vreugde voor elkaar geschapen. De één moet de ander dienen, dus hem geven, wat hem zelf begerenswaardig lijkt. En als hij liefde van hem verlangt, moet hij ook liefde geven. Zo wil de Heer het, die Zijn liefde eveneens aan Zijn wezens zou willen geven en daarom ook liefde van hen verlangt.

Als de mens nu aards voordeel zoekt, dan is zijn liefde niet oprecht, want ze ontspringt aan de eigenliefde, die niet van goddelijke oorsprong is. Dan heeft de tegenstander dat gevoel in uw hart gelegd, opdat uw wil daardoor verzwakt wordt en u acht slaat op de verlangens van het lichaam. Dan probeert eenieder te nemen, maar niet te geven. En dan zal de liefde ook geen zegenrijke uitwerking hebben. Want het is de liefde voor de wereld, de liefde voor het zinnelijke. Het is geen door God gewild gevoel, maar het middel, dat de tegenstander gebruikt om u ten val te brengen. Dan geeft u de neiging, die u beheerst, ten onrechte de naam liefde, maar het is eerder verlangen en egoïsme, maar geen onbaatzuchtige liefde, die gelukkig makend is.

Wat uit God voortkomt, moet elkaar ontmoeten en gezamenlijk naar God streven om elkaar te steunen en op de weg naar boven te leiden. En deze liefde moet zich uiten in het verlangen naar elkaar. De mens moet stralend van geluk de aanwezigheid van de ander als een kostelijk geschenk van God ervaren. Zijn hart moet vol dankbaarheid de Schepper, Die hem een straal van Zijn liefdeslicht toe laat komen, tegemoet juichen. En de liefde voor elkaar moet goede gedachten voortbrengen en aanleiding geven tot goede handelingen.

Dan is de liefde geheel in overeenstemming met de wil van God. Ze maakt gelukkig en ze verheft. Ze verlangt niet, maar ze geeft. Ze is uit God geboren en leidt tot God terug. Ze kent geen grenzen en blijft bestaan tot in eeuwigheid, want als ze uit God is, kan haar nooit een halt toegeroepen worden. Ze zal voortdurend geluk en vreugde betekenen en onveranderd blijven, want ze is iets geestelijks, dat van God uitgaat, dat niet het lichaam, maar de ziel van de mens beroert en dus ook niet door het lichaam, maar door de ziel ervaren wordt. De liefde is de kracht, die de vereniging van de geestelijke wezens bevordert en daarmee Gods meest volledige goedkeuring krijgt.

Amen