• Zurück

Verbindung der Seele mit dem Geistigen....

Es braucht sich der Mensch nur vorzustellen, daß sich seine Seele nach der Befreiung, sehnt und er wird allen Willen aufbieten, ihr zu helfen aus der Gefangenschaft. Es ist die Seele des Menschen gleichfalls Geistiges, das den Weg zu Gott finden soll.... sie ist Substanz, die sich in Ungebundenheit wohl fühlt und die sie umhüllende Form als furchtbaren Zwang empfindet. Sie ist ohne jegliche Bindung mit dem aus Gott hervorgegangenen Geistigen, solange sie den rechten Weg noch nicht gefunden hat, ist aber allein ein unfreies, gequältes Wesen, das nur in der Vereinigung mit dem Geist erst in eine gewisse Freiheit gelangt. Solange die Seele dem Verlangen des Körpers entspricht, ist ihr Zustand ein unfreier; erst das Eingehen in das Verlangen des Geistes macht sie freier, und so sie nun die völlige Vereinigung mit ihm anstrebt, löst sie sich aus dem Zwang der Gebundenheit. Um nun diesen Prozeß zu Ende zu führen, muß der Wille zur endgültigen Vereinigung mit dem Geistigen außergewöhnlich stark sein, es muß die Seele, also alles Denken, Fühlen und Wollen im Menschen, nur darauf gerichtet sein, diesem Ziel entsprechend zu leben, sie darf also das Erdenleben nicht mehr planlos leben, sondern sie muß sich mit jenen Kräften in Verbindung setzen, die ihr behilflich sind bei der Arbeit, die nun nur noch einzige Aufgabe sein soll, denn die Seele ist geschwächt in ihrem Willen. Sie kann diese Arbeit an sich selbst nur meistern mit Unterstützung. Sie muß erst die Kraft dazu in Anspruch nehmen, die ihr Gott jedoch ungemessen zur Verfügung stellt, nur muß zur Entgegennahme dieser der Wille der Seele tätig werden. Und diese Tätigkeit des Willens muß sie selbst leisten; sie muß Verlangen tragen nach oben, Verlangen nach einem freien, ungebundenen Zustand, sie muß durch das Verlangen danach ihren Willen bekunden, wieder das werden zu wollen, was sie war und was ihre eigentliche Bestimmung ist, dann steht ihr auch der Weg frei, denn sie wird in ihrem Vorhaben unterstützt, sie wird mit Kraft bedacht und kann nun ungehindert den Weg zur Höhe nehmen, sie kann sich so bilden, daß eine Vereinigung mit dem Geist aus Gott die Folge ihres Strebens ist.... Sie kann ihren unfreien Zustand aufgeben und die letzte irdische Form verlassen als völlig freies Wesen....

Amen

Verbinding van de ziel met het geestelijke

De mens hoeft zich alleen maar voor te stellen, dat zijn ziel vurig naar bevrijding verlangt en hij zal zijn hele wil inzetten om haar uit de gevangenschap te helpen. De ziel van de mens is eveneens iets geestelijks, dat de weg naar God vinden moet. Ze is substantie, die zich goed voelt in een ongebonden toestand en die de haar omhullende vorm als een vreselijke dwang ervaart.

Ze is zonder enige binding met het uit God voortgekomen geestelijke, zolang ze de juiste weg nog niet gevonden heeft. Zolang is ze slechts een onvrij, gekweld wezen, dat alleen door de vereniging met de geest pas tot een zekere vrijheid komt. Zolang de ziel aan het verlangen van het lichaam beantwoordt, is haar toestand onvrij. Pas het ingaan op het verlangen van de geest maakt haar vrijer. En als ze nu de volledige vereniging met hem nastreeft, maakt ze zich los uit de dwang van het gebonden zijn.

Om dit proces nu tot een einde te brengen, moet de wil tot de definitieve vereniging met het geestelijke buitengewoon sterk zijn. De ziel, dus al het denken, voelen en willen in de mens, moet erop gericht zijn om overeenkomstig dit doel te leven. Ze mag dus het aardse leven niet meer zonder plan leven, maar ze moet zich met deze krachten, die haar behulpzaam zijn bij het werk, dat nu alleen haar enige opdracht zal zijn, in verbinding stellen, want de ziel is verzwakt in haar wil. Ze kan dit werk aan zichzelf enkel met hulp meester worden. Ze moet daartoe eerst een beroep doen op de kracht, die God haar echter mateloos ter beschikking stelt. Alleen moet de wil van de ziel voor het in ontvangst nemen hiervan werkzaam worden.

En deze werkzaamheid van de wil moet ze zelf tot stand brengen. Ze moet verlangen hebben naar boven, verlangen naar een vrije, ongebonden toestand. Ze moet door het verlangen daarnaar haar wil tonen weer dat te willen worden, wat ze was en wat haar eigenlijke bestemming is. Dan is voor haar ook de weg vrij, want ze wordt in haar voornemen gesteund. Ze wordt met kracht bedacht en kan nu ongehinderd de weg naar de hoogte nemen. Ze kan zich zo vormen, dat een vereniging met de geest uit God het gevolg van haar streven is. Ze kan haar onvrije toestand opgeven en de laatste aardse vorm als een volledig vrij wezen verlaten.

Amen