Wer Mich erkennen will, muß glauben, und so der Glaube tief im Herzen wurzelt, ist auch der Geist in ihm, der doch Mein Anteil ist, rege und leitet den Menschen zum rechten Erkennen. Um Mich zu erkennen, muß aber auch die Liebe tätig sein.... Es muß der Liebewille in die Tat umgesetzt werden, denn da Ich doch die Liebe Selbst bin, kann Ich nur in der Liebe erkannt werden, und so fasset der Mensch erst dann das Mysterium des göttlichen Wesens, so er sich bemüht, Gott ähnlich zu werden. Es wird ihm nun erst klar sein, daß die ewige Gottheit nimmermehr verstandesmäßig, sondern nur im Herzen ergründet werden kann, soweit dies je einem Menschen möglich ist.... So wie das menschliche Auge nicht fähig ist, in strahlendes Licht zu blicken, ohne der Sehkraft des Auges zu schaden, so wenig vermag der Mensch im Erdenleben die unermeßliche Licht- und Liebe-Kraft zu erfassen, denn würde diese dem Erdenmenschen in aller Fülle des Geistes offenbar, so wäre die unmittelbare Auflösung jeglicher Substanz die unabwendbare Folge, denn kein Erdenwesen könnte bestehen angesichts der ewigen Liebeglut. In Äonen von Jahren wandelt sich alle geistige Kraft gleichsam gezwungenermaßen.... sie strömt nach dort zurück, wo ihr Ausgang ist.... sie vereinigt sich wieder mit der göttlichen Urkraft, die, unfaßbar dem Menschen, der Lebensquell und Ursprung aller Wesen bleibt. In einer Unzahl Wesen schlummert diese Kraft unerkannt.... Sie sind sich nicht bewußt, welche geistigen Fähigkeiten ihnen zu Gebote stehen, und nützen so die göttliche Kraft nicht, die in ihnen Unermeßliches erschließen könnte. Jene Kraft aber muß wieder erst erweckt werden, um sich tätig und den Menschen vernehmlich äußern zu können. Wer nun im Glauben steht und in der Liebe lebt, den belebet Mein Geist. Er gibt ihm Kunde von Himmel und Erde, d.h. von allem, was sichtbar und unsichtbar ist; Er vermittelt ihm ein Wissen, das weit über dem Wissen eines Weltweisen steht.... Er enthüllt ihm die Schöpfung, ihren Sinn und Zweck für den Erdenmenschen und läßt diesen erkennen, in welchem Verhältnis er zum Schöpfer steht.... Und so der Mensch, vom Geist geleitet, den Liebegeist Gottes zu ahnen beginnt, setzt auch die Wiedervereinigung des Gottesgeistes im Menschen mit dem ewigen Urgeist, der göttlichen Liebe, ein, und es hat der Geist im Menschen sich gelöst aus allen Banden der Materie, welche ist das Hindernis der endgültigen Vereinigung. Es ist der Geist frei und strebt nun unaufhaltsam dem ewigen Licht entgegen, und das Verharren in der Form durch Tausende von Jahren hindurch hat sein Ende gefunden, zur unbeschreiblichen Freude des Schöpfers und Seines Geschöpfes....
Amen
ÜbersetzerDegene, die Mij herkennen wil, moet geloven, en als het geloof diep in het hart wortelt, is ook de geest, die toch een deel van Mij is, levend in hem en leidt de mens naar het juiste inzicht. De wil om lief te hebben, moet in de daad omgezet worden, want omdat Ik toch de liefde Zelf ben, kan Ik alleen in de liefde herkend worden en zo begrijpt de mens pas dan het mysterie van het goddelijk wezen, als hij zich inspant om aan God gelijk te worden. Het zal hem nu pas duidelijk worden dat de eeuwige Godheid nooit verstandsmatig, maar alleen in het hart doorgrond kan worden, voor zover dit ooit voor een mens mogelijk is.
Zoals het menselijke oog niet in staat is om in stralend licht te kijken zonder het gezichtsvermogen van de ogen te beschadigen, zo weinig is de mens tijdens het leven op aarde in staat om de onmetelijke licht- en liefdeskracht te begrijpen. Want als dit in zijn hele volheid van de geest voor de mensen op aarde duidelijk zou worden, dan zou de onmiddellijke oplossing van elke substantie het onafwendbare gevolg zijn, want geen wezen op aarde zou bij de aanblik van de eeuwige liefdesgloed kunnen bestaan.
Noodgedwongen verandert als het ware na eeuwige tijden alle geestelijke kracht. Ze stroomt terug naar wat haar oorsprong is. Ze verenigt zich weer met de goddelijke oerkracht, die, voor de mensen niet te begrijpen, de levensbron en oorsprong van alle wezens blijft. In een enorm aantal wezens sluimert deze kracht zonder herkend te worden. Ze zijn zich er niet van bewust welke geestelijke krachten hen ten dienste staan en dus benutten ze de goddelijke kracht niet, die onmetelijk in hen zou kunnen ontsluiten.
Maar deze kracht moet eerst weer opgewekt worden om zich werkzaam en duidelijk voor de mensen te kunnen uiten. Wie nu gelooft en in de liefde leeft, wordt door Mijn geest tot leven gebracht. Hij geeft hem kennis van de hemel en de aarde. Dat wil zeggen, van alles wat zichtbaar en onzichtbaar is. Hij draagt een kennis aan hem over dat ver boven het weten van een wereldwijze staat. Hij onthult hem de schepping, haar zin en doel voor de mensen van de aarde en laat hem inzien in welke verhouding hij tot de Schepper staat.
En als de mens, door de geest geleidt, een vermoeden begint te krijgen van de liefdesgeest van God, begint ook de hereniging van de geest van God in de mens met de eeuwige oergeest, de goddelijke liefde. En de geest in de mens heeft zich losgemaakt van alle banden met de materie, die de hindernis voor de definitieve vereniging is. De geest is vrij en streeft nu onophoudelijk naar het eeuwige licht en het gedurende duizenden jaren verblijf in de vorm is tot een einde gekomen, tot onbeschrijflijke vreugde van de Schepper en Zijn schepselen.
Amen
Übersetzer