Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Opheldering over oorspronkelijke geest en afval

Al mijn zorg behoort toe aan jullie, die Mij willen dienen in de laatste tijd voor het einde. Want jullie moeten nog veel dwalingen rechtzetten, die Ik voor jullie blootleg, en daarom geef Ik jullie de middelen in handen om er tegen op te treden, wat jullie nooit zouden kunnen doen zonder de toevoer van Mijn woord van boven. Ik weet waar het denken van de mensen nog verward is, Ik weet waar opvattingen in hen wortel hebben geschoten, die zij niet gaarne opgeven maar die niet met de waarheid overeenstemmen. Maar Ik wil een licht geven aan allen, Ik wil het denken verlichten van hen die van Mij de opdracht hebben gekregen de waarheid te verspreiden. Ik kan jullie altijd slechts dezelfde verklaring geven, namelijk dat jullie eens door Mij uitgestraalde wezens zijn, die niet aan hun doel beantwoordden, omdat zij zich tegen Mij verzetten.

Wat Ik nu als kracht heb uitgestraald, dat waren zelfbewuste wezens, in staat tot denken en uitgerust met een vrije wil, dus geen dode werken, maar zij hadden leven in zich, want Mijn kracht, die hun oorspronkelijke substantie was, is en blijft iets levends, dat tot voortdurende activiteit aanspoort. Aan deze kracht gaf Ik dus de gedaante van wezens, die echter geestelijk moet worden opgevat, omdat zij naar elkaar konden kijken als de heerlijkste schepselen in het stralendste licht. Elk uitgestraald wezen was ook een wezen voor zichzelf.... het was onafhankelijk buiten Mij geplaatst en was constant doordrongen van Mijn kracht van liefde. Het waren beelden van Mijzelf, het waren miniaturen van Mijn eigen wezen, die zelfstandig konden werken in kracht en licht en in hoogste volmaaktheid stonden, want alleen volmaaktheid kon uit Mij voortkomen.

En deze wezens vielen van Mij af, door hun vrije wil veranderden zij in het tegendeel. Zij verloren hun volmaaktheid, werden gebrekkig en ellendig, omdat zij het goddelijke liefdeslicht, dat hen doorstraalde, verwierpen, en daardoor ontdeden zij zich van het goddelijke. Maar de wezens bleven bestaan, alleen de liefde gaven zij op, en dit was mogelijk omdat als bewijs van hun goddelijke oorsprong ook de vrije wil aan hen eigen was, die zich in alle richtingen kon ontwikkelen en die zich in de tegenovergestelde richting van God uitte. Het wezen verwierp alleen de liefdeskracht van God, dus de voortdurende bestraling met Mijn liefde, en dat betekende zijn val in de diepste diepte, want het werd onbekwaam tot activiteit en verhardde in zijn substantie. Zo verwijderde het eens door Mij in alle volmaaktheid geschapen wezen zich vrijwillig van Mij en streefde steeds meer naar de afgrond.

Dit afvallen van de geesten van Mij is jullie steeds weer uitgelegd, en jullie weten waarin het afvallen van Mij bestond: dat Mijn liefde verworpen werd. Daardoor maakte het wezen zichzelf onbekwaam tot activiteit. Maar omdat het wezen in zichzelf van Mij uitgestraalde kracht was, die niet inactief kon blijven, moest deze kracht elders een uitwerking hebben, en dit werd dus mogelijk gemaakt doordat deze kracht werd omgezet in creatie en nu volgens Mijn wil actief was. Dus het gevallen wezen verrichtte een dienende activiteit in een andere vervorming in de wet van dwang. Wat gebonden door de werken van de schepping gaat om langzaam op te stijgen naar de hoogte, dat is het gevallen geestelijke schepsel, dat eens van uit Mij is uitgegaan. Het is het wezen, dat Ik als het volmaaktste heb geschapen, dat Ik als Mijn evenbeeld onafhankelijk heb gemaakt en dat zich nu op een smartelijke weg van terugkeer in eindeloos lange tijd weer moet vormen tot dat, wat het in het begin is geweest. Een duidelijker antwoord kun je niet krijgen als je vraagt waar de "geest" bleef toen het wezen viel.

Over welke geest heb je het? .... Ik heb geestelijke wezens geschapen, en deze zijn van Mij afgevallen. De ziel is dus niet de "ziel van een geest", maar de ziel zelf is de eens gevallen oorspronkelijke geest, die zich in de mens belichaamt voor de laatste vervolmaking. En als een geest die niet gevallen is zich in een mens belichaamt, dan is zijn ziel juist die oorspronkelijke geest, maar niet slechts een deel ervan. Dat nu ook alle gevallen geesten gedurende het gehele proces van terugkeer voortdurend worden verzorgd door wezens van licht, die tijdens hun beproeving geheel in Mijn wil zijn opgegaan, dat wordt jullie steeds weer uitgelegd. Want deze vinden hun bevrediging in het bijdragen aan de uiteindelijke terugkeer van het gevallene, en hun buitengewoon grote liefde zorgt voortdurend voor alle schepselen en voor steeds weer nieuwe omhullingen, die de opgang voor het gevallene mogelijk maken. Want de liefde zal altijd in mijn wil werkzaam zijn en daardoor ook voortdurend naar het onvolmaakte stromen, opdat het tijdens het aardse leven bewust verandert en weer wordt wat het was in het begin. En deze verandering brengt dus ook alleen maar liefde teweeg, die het wezen als mens nu zelf moet ontsteken om weer de eenwording met Mij te vinden, die het tot in alle eeuwigheid tot een gelukkig wezen maakt.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Gerard F. Kotte

Il chiarimento sullo spirito primordiale e la caduta

Tutta la Mia Provvidenza è per voi, che Mi volete servire nell’ultimo tempo, prima della fine, perché dovete correggere ancora molto errore, che Io scopro per voi e perciò vi do in mano i mezzi di procedere contro l’errore, cosa che non potete mai fare senza l’Apporto della Mia Parola dall’Alto. Io so dove il pensare degli uomini è ancora confuso, Io so dove si sono stabilite in loro delle opinioni, a cui non vogliono volentieri rinunciare e che comunque non corrispondono alla Verità. Ma voglio dare a tutti una Luce, voglio illuminare il pensare di coloro che hanno da Me l’Incarico di diffondere la Verità. Posso anche sempre dare soltanto la stessa Spiegazione, che siete degli esseri una volta irradiati fuori da Me, che non hanno seguito la loro destinazione, perché si sono ribellati a Me. Quello che ora ho irradiato fuori da Me come Forza, erano delle creature consapevoli dell’io, capaci di pensare e provvisti di una libera volontà, quindi non delle Opere morte, ma che avevano in sé la Vita, perché la Mia Forza, che era la loro sostanza primordiale, è e rimane qualcosa di vivente, che spinge ad una costante attività. A questa Forza quindi ho dato la forma di esseri, cosa che però è da intendere spiritualmente, perché potevano contemplarsi reciprocamente come delle più magnifiche creature nella Luce più raggiante. Ogni essere irradiato fuori da Me era anche un essere a sé stante, era quindi esternato indipendente e veniva costantemente compenetrato dai Raggi della Mia Forza d’Amore. Erano delle immagini di Me Stesso, erano delle miniature del Mio proprio Essere, che potevano agire autonomamente nella Forza e nella Luce e che stavano nella più sublime Perfezione, dato che da Me poteva procedere soltanto la Perfezione. Questi esseri sono caduti da Me, attraverso la loro libera volontà si sono invertiti nel contrario, hanno perduto la loro Perfezione, diventando imperfetti e miseri, perché hanno respinto la divina Luce d’Amore che li irradiava e quindi si sono privati della parte divina. Ma gli esseri continuavano ad esistere, hanno soltanto rinunciato all’Amore e questo era possibile, perché come dimostrazione della loro Origine divina avevano anche in proprio la libera volontà, che poteva svilupparsi in ogni direzione e che si manifestava nella direzione opposta a Dio. L’essere aveva soltanto respinto la Forza d’Amore di Dio, quindi la Mia continua Irradiazione d’Amore e questo significava la sua caduta nell’abisso più profondo, perché diventava incapace di agire e s’induriva nella sua sostanza. Quindi, l’essere che una volta era stato creato da Me in tutta la Perfezione, si è allontanato liberamente da Me e tendeva sempre di più verso l’abisso. Questa caduta degli spiriti da Me vi è sempre di nuovo stato spiegato e voi sapete, in che cosa consisteva la caduta da Me: che il Mio Amore veniva respinto. Con ciò l’essere si è reso incapace di agire. Ma dato che l’essere era in sé la Forza irradiata al di fuori di Me, che non poteva rimanere inattiva, questa Forza doveva manifestarsi diversamente e questo diventava quindi possibile, mentre questa Forza veniva formata in Creazioni ed ora si attivava secondo la Mia Volontà. L’essere caduto svolgeva quindi un’attività servente in altra formazione, nella Legge dell’obbligo. Quello che passa legato attraverso le Opere di Creazione allo scopo di una lenta risalita verso l’Alto, è la creatura spirituale caduta, che una volta era proceduta da Me. E’ l’essere, che Io avevo creato sublimemente perfetto, che ho esternato autonomo come la Mia Immagine e che ora si deve di nuovo formare in ciò che è stato primordialmente su una via di ritorno tormentosa in un tempo infinitamente lungo. Non vi può essere data nessuna Risposta più chiara, se domandate dov’è rimasto lo ‘spirito’, quando l’essere cadeva. Di quale spirito parlate? Ho creato degli esseri spirituali, e questi sono caduti da Me. Quindi l’anima non è “l’anima di uno spirito”. Ma l’anima stessa è lo spirito primordiale una volta caduto, che s’incorpora nell’uomo per l’ultimo perfezionamento. Quando uno spirito caduto s’incorpora in un uomo, allora la sua anima è appunto quello spirito primordiale, ma non solo una parte dello stesso. Che ora tutti gli spiriti caduti vengono costantemente assistiti durante l’intero processo di Rimpatrio da esseri della Luce, che sono entrati totalmente nella Mia Volontà nella loro prova, questo vi viene sempre di nuovo spiegato, perché costoro trovano la loro beatitudine nel fatto di contribuire al definitivo ritorno dello spirituale caduto ed il loro ultragrande amore assiste costantemente tutte le creature e provvede a sempre nuovi involucri che rendono possibile la risalita allo spirituale caduto, perché l’amore sarà sempre attivo nella Mia Volontà ed affluisce anche costantemente allo spirituale imperfetto, affinché cambi coscientemente durante la vita terrena e diventi di nuovo ciò che era in principio. Questo cambiamento lo svolge perciò anche soltanto l’amore, che l’essere come uomo stesso ora deve accendere, per ritrovare di nuovo l’unione con Me, che lo rende l’essere beato in tutta l’Eternità.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Ingrid Wunderlich