Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Waar kwam het kwade vandaan?

(07.06.1960) U kunt de onmetelijke verwijdering in haar totale diepte niet beseffen waarin de eerst gevallen geest, (Lucifer) zich begeven heeft door zijn weerstand tegen MIJ, zijn GOD en Schepper van eeuwigheid.

Hij onderkende MIJ, hij stond in een volheid van licht die elke gebrekkigheid van zijn inzicht uitsloot. Hij had door eeuwigheden heen het bewijs van Mijn Liefde en Kracht ontvangen. Hij wist dat hij van MIJ was uitgegaan, dat hij uit MIJ was voortgekomen. Hij was onmetelijk gelukzalig in het ontvangen van de Kracht van Mijn Liefde en hij gebruikte deze kracht naar eigen goeddunken, wat zijn gelukzaligheid steeds weer verhoogde - en toch verliet hij MIJ.

Hij kwam in opstand tegen MIJ, wees Mijn Liefde af en stortte in grondeloze diepten - hij werd Mijn tegenpool, hij, die IK eens geschapen had als Mijn evenbeeld. En nu stelt u, mensen de vraag, hoe dat wel mogelijk is geweest daar het eerste wezen - de lichtdrager - toch volmaakt was, daar er uit MIJ niets onvolmaakts kon voortkomen. Deze vraag is alleen zo te beantwoorden, dat het volmaakte ook geen begrenzing, geen beperking kent, dat het zich naar alle richtingen heen ontwikkelen kan zonder daarin gehinderd te worden. En bij volmaaktheid behoort onvoorwaardelijk de vrije wil.

Bij volmaaktheid hoort dat alles de juiste maat heeft en dat betekent echter ook dat de vrije wil die maat overschrijden kan, dat daardoor de wettelijke ordening omvergestoten wordt. De wettelijke ordening is de rechtmatige maat in alle dingen. Wanneer nu de vrije wil van de rechtmatige maat afwijkt ontstaat er ook een wanorde, een toestand die niet meer met Mijn Wil, met Mijn eeuwige orde overeenstemt. Er verandert dus iets oorspronkelijk goddelijks, iets goeds, in iets ongoddelijks, in iets dat tegengesteld is aan GOD. En dat is het begrip „zonde“. De juiste maat te kunnen overschrijden moet echter wederom mogelijk zijn, daar anders de vrije wil niet in werking zou kunnen worden gesteld, die echter evengoed in de eeuwige orde kan blijven.

Het is nu wel mogelijk dat een door MIJ geschapen wezen verkeerd kan gaan denken en willen, omdat het deze wilsvrijheid bezit. Het wordt echter nooit door MIJ Zelf tot dit verkeerde denken en willen aangespoord, omdat zoiets onmogelijk zou zijn, dat IK als het volmaaktste WEZEN ooit een verkeerde gedachte zou kunnen hebben, dus de veronderstelling vals is dat IK ook het kwade in MIJ heb. Ook datgene wat door MIJ buiten Mijn WEZEN geplaatst was had niet het kwade in zich toen IK het schiep. Alles was in passende mate aanwezig zodat het niet vallen moest. Maar omdat het denken en willen van dit volmaakte zonder beperking was kon het ook de rechtmatige maat overschrijden, het kon in zichzelf opgaan en uit de eeuwige ordening treden.

Deze geestelijke verwarring van het wezen kon echter pas plaatsvinden toen het zich van MIJ afwendde, toen het dus verhinderde dat Mijn Woord in hem weerklonk - want Mijn Woord kon niets anders geven en verlangen dan wat volmaakt is. Mijn Woord zou het wezen nooit aanleiding hebben gegeven uit Mijn eeuwige ordening te treden. Doch zodra de band met MIJ was losgemaakt en het wezen niet meer naar Mijn stem luisterde, kon het ook denken en willen in 'n verkeerde richting, omdat deze mogelijkheid hem vrijstond op grond van de

Maar altijd was de „zonde“ - het verkeerde willen - buiten MIJ, DIE altijd alleen vanuit de rechtmatige ordening kon denken en willen. IKZelf was volmaakt! IK schiep volmaakte wezens en dezen bleven volmaakt zolang zij de band met MIJ intact hielden, die zij echter ook konden verbreken, als teken dat ze een vrije wil bezaten. De band met MIJ waarborgt een juist denken en willen. Het losmaken van MIJ had een verkeerd denken en willen als gevolg, want het wezen streefde nu iets dat „buiten MIJ staat“ na.

Lucifer „de lichtdrager“ - stelde zichzelf in Mijn plaats, ofschoon hij inzag dat IK de Oerbron ben. En de uit „ons“ voortgekomen wezens stelden Lucifer in Mijn plaats, hoewel ook zij het licht van het inzicht hadden. Zodoende voltrokken zij gewild de breuk met MIJ en bevonden zich nu niet meer in de juiste ordening. Er was in hen niet meer de terechte maat, veeleer overheerste het negatieve, terwijl in de rechtmatige ordening het positieve overheerst, of anders gezegd: de volmaaktheid ging verloren en er kwam iets onvolmaakts voort uit deze verandering van wil, dat zich op negatieve wijze uitte en zich dus steeds verder van MIJ verwijderde.

Iets „buiten-MIJ-staands“ heeft zich ook buiten de rechtmatige ordening begeven omdat in MIJ, als het volmaaktste WEZEN, ook alleen de rechtmatige ordening kan zijn - en omdat alles wat niet met deze ordening overeenkomt, kwaad - dus zonde- is. En zo wordt deze vraag vanzelf beantwoord: of IK het kwade in MIJ draag. In MIJ kan niets kwaads zijn daar IK anders niet volmaakt zou zijn. En kwaad is altijd dat, wat deze volmaaktheid laat varen en elke terechte maat verdraait, dus de eeuwige ordening omvergooit die het grondbeginsel van Mijn WEZEN is.

IK moest echter ieder wezen als bewijs van zijn goddelijkheid de vrije wil geven, en deze moest de mogelijkheid hebben zich naar elke richting te keren. En zo heeft dat wezen (Lucifer) zelf het kwade geschapen toen het MIJ ontrouw werd, toen het zich verwijderde van MIJ en de eeuwige ordening verliet, toen het op negatieve wijze zijn kracht gebruiken wilde tegen MIJ. En terwille van Mijn laatste doel, nml. dat Mijn schepselen tot „kinderen“ worden, verhinderde IK dat wezen niet. Maar het kon evengoed bij MIJ blijven. Het hoefde niet zondig te worden en te vallen; het kon volmaakt blijven in vrije wil en de hoogste gelukzaligheid genieten, die het echter vrijwillig had verspeeld.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Gerard F. Kotte

D'où est venu le mal ?

Vous ne pouvez pas mesurer l'abyssale distance dans laquelle est descendu l'esprit premier tombé avec sa résistance dans ses rapports avec son Dieu et Créateur de l'Éternité. Il Me reconnaissait, il se trouvait dans une Plénitude de Lumière qui excluait tout manque de reconnaissance. Il a reçu pendant des Éternités la confirmation de Mon Amour et de Ma Force. Il savait qu'il était procédé de Moi, que Je l'avais fait venir à l'existence. Il était incommensurablement bienheureux dans la réception de Ma Force d'Amour et il a employé cette Force selon sa volonté ce qui augmentait continuellement sa béatitude – malgré cela il s’en est allé loin de Moi. Il s'est rebellé contre Moi, il a repoussé Mon Amour et est tombé dans des profondeurs infinies – il est devenu Mon pole opposé, lui, qu'autrefois J'avais créé à Mon Image. Et maintenant vous les hommes posez la question, comment cela a-t-il été possible, parce que le premier être – le porteur de lumière – était parfait, vu que de Moi il ne peut procéder rien d'imparfait. À cette question il peut être répondu seulement que la Perfection ne connaît pas de limite, pas de restriction, qu’elle peut s'ouvrir dans toutes les directions sans en être empêchée. Et pour la Perfection il faut absolument la libre volonté. Le fait que tout soit à la juste mesure fait partie de la Perfection, et cela signifie aussi que la libre volonté peut dépasser la juste mesure et que de ce fait l'Ordre légal soit inversé. L'Ordre légal est la juste mesure dans toutes les choses. Si maintenant la libre volonté s'éloigne de la juste mesure, il surgit un désordre – une situation, qui ne coïncide plus avec Ma Volonté, avec Mon Ordre éternel. Donc quelque chose qui est originairement divin et bon se transforme en quelque chose de non divin, en quelque chose de contraire à Dieu. Le concept de « péché » est donc cela. Pouvoir dépasser la « juste mesure » doit d’ailleurs être possible, autrement la « libre volonté » ne pourrait pas être mise en œuvre, cependant elle peut également rester dans l'Ordre éternel. Maintenant il est bien possible qu'un être créé par Moi puisse se bouger dans des pensées et une volonté erronées, parce qu’il possède cette libre volonté. Mais il n'est jamais poussé par Moi-Même dans ces pensées et cette volonté erronées, parce que cela serait impossible, car Moi en tant que l'Être le Plus parfait, Je ne peux jamais avoir une pensée erronée,- donc l'affirmation que J'aie aussi en Moi le mal est fausse. Même l'être externalisé de Moi n'avait pas en lui le mal lorsque Je le créai. Tout en lui était présent dans une juste mesure, de sorte qu’il ne devait pas tomber. Mais vu que les pensées et la volonté de vouloir de l'être parfait sont illimitées, il pouvait aussi outrepasser la juste mesure – il pouvait se perdre et sortir de l'Ordre éternel. Cette confusion spirituelle de l'être a pu avoir lieu seulement lorsqu’il s'est détourné de Moi, c'est-à-dire lorsqu’il a empêché que Ma Parole résonne en lui – parce que Ma Parole ne pouvait pas donner et prétendre autre chose que la « Perfection ». Ma Parole n'aurait jamais poussé l'être à sortir de Mon Ordre éternel. Mais dès que le lien avec Moi fut desserré alors l'être n'écoutait plus « Ma Voix », il pouvait penser et vouloir dans une direction erronée, parce que cette possibilité était libre à cause de sa décision de volonté. Mais le « péché » était toujours là, la volonté était erronée, à l'envers de Moi qui peut toujours seulement penser et vouloir dans l’Ordre juste. Moi-même J’étais parfait ! Je créai des êtres parfaits et ceux-ci restèrent parfaits tant qu’ils maintinrent la liaison avec Moi, que cependant ils pouvaient aussi dénouer pour montrer qu’ils possédaient la libre volonté. La liaison avec Moi garantit une pensée et une volonté justes. Le détachement de Moi a pour effet des pensées et une volonté erronée. Parce que maintenant l'être tendait vers quelque chose « qui était en dehors de Moi ». Lucifer, le porteur de lumière, s’est mis lui-même à Ma place, bien qu’il Me reconnaissait en tant que Source primordiale et les êtres procédés de « Nous » placèrent Lucifer à Ma Place, bien qu’ils possédassent aussi la lumière de la connaissance. Donc ils effectuèrent la séparation de Moi volontairement et ils ne se trouvaient plus dans l’Ordre juste. En eux il n'y avait plus la « juste mesure », mais le négatif surabondait – alors que dans l’Ordre juste surabonde le positif, autrement dit : la Perfection alla se perdre et quelque chose d'imparfait procéda de ce changement de volonté et se manifesta d’une manière négative et donc s'éloignait toujours davantage de Moi. Quelque chose qui était en dehors de Moi a produit quelque chose hors de l’Ordre juste, parce que seulement en Moi, l’« Être le Plus parfait » peut régner l’Ordre juste et parce que tout ce qui ne correspond pas à cet Ordre, est mauvais – c’est le péché. Et ainsi la question trouve en elle-même la réponse : est-ce que Je porte en Moi le mal ? En Moi il ne peut pas y avoir quelque mal, autrement Je ne serais pas parfait. Et est mauvais seulement toujours ce qui sort de cette Perfection et inverse la juste mesure, c'est-à-dire inverse l'Ordre éternel qui est le Principe de base de Mon Être. Je devais cependant donner à chaque être comme preuve de Ma Divinité la libre volonté et celle-ci devait avoir la possibilité de se tourner dans toutes les directions. Et ainsi cet être a créé le mal lorsqu’il M'est devenu infidèle, lorsqu’il est sorti de l'Ordre éternel, lorsque d’une manière négative il a voulu exploiter sa force pour agir contre Moi – lorsqu’il s'est éloigné de Moi. C’est pour Moi Mon but ultime – que Mes créatures deviennent des « fils », Je n'ai pas empêché l'essentiel. Il n'avait pas besoin de devenir coupable et de tomber ; il pouvait rester parfait dans la libre volonté et jouir de la plus sublime béatitude, à laquelle cependant il a renoncé librement. Il ne peut de toute façon pas être nié que l'homme a le mal en lui ; parce qu'il ne se trouve pas encore dans l’Ordre juste, il est encore « en dehors de Moi » et doit d’abord être entré de nouveau dans l'Ordre Éternel, pour ensuite repousser tout seul tout le mal, pour être un être divin à Mon Image.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Jean-Marc Grillet